Hoofdstuk 18

33 4 0
                                    

Uljine's smetteloze hand met sierlijke lange vingers omklemmen mijn onderarm als ze mij voorbij het gietijzeren hek trekt. 'Twee op de toren, drie achter, en twee Valkeniers op de daken.' Met haar hoofd gebaart ze waar de wachters zich bevinden.

Ik pers mijn lippen in een zuinige glimlach en glip langs haar heen. Vanachter een dikke balk gluur ik naar de overkant. Het maanlicht snijdt met een melkwitte bundel de binnenplaats in tweeën. De zijkanten gehuld in schaduwen zijn geen optie, want de wachters zijn daar te dichtbij. Ik weeg bijtend op mijn onderlip de risico's tegen elkaar af.

Zacht gejoel golft door de nacht. Eerst zacht, dan luid en oncontroleerbaar. Ik trek mijn wenkbrauwen op in een geluidloze vraag als ik Uljine aankijk.

'Volgens mij proberen ze in de bosjes een wolf na te doen,' fluistert ze. Ze schenkt me met op elkaar geperste lippen een vlakke glimlach.

Wachters schieten naar voren en rennen met vooruit uitgestoken zwaarden naar de trap. Iedereen staat op scherp. Ik aarzel geen moment, kansen zijn schaars, en ren zo vlug ik kan naar de overkant tot het koninklijke gedeelte mijn lichaam met zijn schaduw verbergt. Uljine arriveert een seconde later.

'Jij blijft hier.' Geen vraag, maar een bevel.

Afkeurend plooit ze haar voorhoofd, maar ik heb te weinig tijd om het uit te leggen.

'Ik ben zo terug.'

Bekende geuren als wierook, vers fruit en esthetische oliën vullen mijn neusgaten en een melancholiek gevoel van herkenning walst, als whisky in een glas, door mijn lichaam.

De losse banen stof, die voor de ramen hangen, dansen weelderig op de nachtelijke bries die zo nu en dan door het paleis strijkt. Ik slik om de brok in mijn keel te laten verdwijnen. Langs de wanden, behangen met dik tapijt, sluip ik doelgericht naar de opening tussen twee, marmeren trappen. De kerker. De glimmende vloer met mijn reflectie, maakt plaats voor een kalkstenen trap. Ik daal af, steeds verder naar beneden, tot de indringende geur van opgedroogd bloed en zweet in mijn neus blijft plakken.

Hier in de lage, gewelfde ruimte is de lucht bedompt en het licht schaars. Even laat ik mijn ogen wennen aan de schemer, dwing mijn op hol geslagen ademhaling tot bedaren en vervolg ik mijn weg via de gangen en trappen naar de verste uithoeken van deze duistere plek. Eikenhouten deuren, met tralies voor smalle raampjes, doemen op aan weerszijde van een lange gang. 

Hier moeten ze zijn.

Fluisterend rollen hun namen over mijn lippen. Als een antwoord uitblijft, verhef ik mijn stem. Gevangen klemmen smoezelige, bebloede vingers om de tralies, steken veel te magere armen door de spijlen naar buiten en schreeuwen moord en brand. Ik maan ze tot stilte met de belofte ze te bevrijden zodra ik kan en roep nogmaals de namen van de swanettes.

Doodse stilte wakkert een paniek aan, die wordt aangejaagd door mijn hijgende ademhaling, en mijn hart beukt slagen tegen de wanden van mijn borstkas. Waar zijn ze?

'Ze zijn hier niet,' zegt een mannelijke stem als staal achter mij.


Swanenzang - Watty Award Winner {YA Fantasy/Fairytale retelling}Donde viven las historias. Descúbrelo ahora