Hoofdstuk 109

15 3 0
                                    

In mijn dromen ben ik omgeven door mist. Ik weet dat Bo er is, net als de andere overleden tributen. Maar hoewel ik wegren voor mijn herinneringen aan Jamaia’s lege ogen en Augusts bloedende, gebroken schedel, roep ik Bo’s naam, op zoek naar mijn vriend. Maar hoewel ik zijn rode shirt zie, zijn grote gestalte herken, lijkt hij altijd te ver weg, doof voor mijn kreten. Zodra ik hem zie, zijn naam roep, verdwijnt hij in de mist. Alsof hij nooit bestaan heeft. Alsof al die momenten nooit bestaan hebben. En hoewel ik het gevoel heb dat ik een leven lang door de mist ren, krijg ik zijn gezicht niet te zien en krijg ik zijn stem niet te horen. Mijn herinneringen zijn mistig. Mijn dromen zijn mistig. Alles is mistig, tot ik wakker wordt van een zachte hand op mijn schouder.

"Chris, voel jij je goed genoeg om de wacht even over te nemen?" Days stem is zacht, langzaam, alsof iedere letter hem moeite kost. Als ik mijn ogen open, zie ik meteen de diepe wallen onder zijn ogen, zijn trillende handen, ook al is de kou van vannacht allang weer vervaagd.

Versuft wrijf ik door mijn ogen, en dan pas merk ik hoe licht het eigenlijk om ons heen is. Hoewel ik de zon niet kan zien, verraden de schaduwen dat het bepaald niet meer vroeg is. De zon staat te hoog, en ik ben bij lange na niet zo moe als ik zou moeten zijn na een hele korte nacht. Ik frons naar Day, terwijl ik mezelf overeind hijs. "Hoe lang heb je ons laten slapen?"

Day haalt simpelweg zijn schouders op. "Ik weet het niet,” antwoordt hij, maar zijn schuldbewuste blik verraad dat hij wel degelijk weet dat het eigenlijk veel te lang was. “Het is best lastig tijd inschatten tijdens de wacht." Hij werpt me een zwakke glimlach toe, haast een verontschuldiging, maar die vervaagd al snel weer als hij kort zijn ogen sluit. Mijn bondgenoot staat op instorten.

"En je hebt vannacht ook al niet geslapen. Je-" Dit was een stom idee. Ik had de eerste wacht moeten nemen. Ik had moeten weten dat Day niet na zou denken over zijn eigen rust, enkel die van de rest van de groep. Maar ik kan prima voor mezelf zorgen, en als hij de meiden probeert te helpen ten koste van zichzelf, lopen we daardoor uiteindelijk alleen maar gevaar. Als Day niet uitgerust is, zouden we geen kans maken tegen de tributen en andere monsters die hier misschien ronddolen. We hebben Days kracht nodig, als we zelfs maar een kleine kans willen maken. Zijn beslissing om niet te gaan slapen voor weet-ik-veel hoe lang had waarschijnlijk de beste bedoelingen, maar kan ons uiteindelijk vooral in gevaar brengen. "Jemig, Daniel, waarom heb je me niet eerder wakker gemaakt?"

"Iedereen was duidelijk gesloopt van vannacht, dus-" Day haalt een hand door zijn haar, terwijl hij verontschuldigend mijn blik ontwijkt, voor hij aarzelend verder praat. "Ik wilde jullie zoveel mogelijk tijd geven om wat bij te komen."

"En jij dan?" Mijn toon is scherper dan de bedoeling was, maar hoewel ik Day verbaasd op zie schrikken, heb ik er geen spijt van. Dit is te belangrijk om er zachtaardig en vriendelijk over te doen. "Hoe wil je jezelf beschermen als je niet geslapen hebt? Hoe wil je überhaupt de wacht houden zo?"

"Ik- maar..." Zijn zwakke protest sterft al snel weg, terwijl hij ongemakkelijk zijn schouders ophaalt en met hangende schouders op zijn lip bijt. "Nou ja, zo lukt het niet zo goed meer. Daarom maakte ik je nu ook wakker," zegt hij aarzelend, maar zijn blik laat zien dat hij me in ieder geval begrepen heeft.

"Je bent een idioot," brom ik, terwijl ik mijn deken in zijn handen duw - niet dat de extra warmte nodig is, maar het is in ieder geval een duidelijk teken dat hij nu gewoon moet gaan liggen. "Ga slapen."

"Ik-" Even aarzelt Day, maar zijn vermoeidheid wint het van zijn poging om te protesteren en met de deken in zijn hand, laat hij zich onderuit zakken en krult zich naast me op tussen de boomwortels. "Ja, oké,” geeft hij dan eindelijk toe, waarna hij zwakjes naar me glimlacht. “Doe ik."

Als hij niet protesteert, voel ik mijn frustraties wegebben, en glimlach ik terug naar hem. "Rust goed uit, oké?” De jongen is een wrak, volledig ingestort en ineens ontzettend kwetsbaar. Het is mijn beurt om hem te beschermen. Die gedachte zorgt ervoor dat ik wat rechter overeind ga zitten en mijn stok stevig beetpak. Hem beschermen, zelfs als er misschien niet eens gevaar komt, voelt als mijn eigen kleine heldendaad. Eindelijk kan ik echt iets betekenen, nadat ik vannacht niet heb kunnen helpen vechten tegen wat het dan ook was. “Maak je geen zorgen.” Ik ben hier. Het komt goed.

Day knikt naar me, terwijl hij de deken een stukje over zich heen trekt. "Dank je, Chris,” mompelt hij, waarna hij zijn ogen sluit. Na een paar seconden vertraagt zijn diepe, zware ademhaling, en weet ik dat hij slaapt.

Hoewel ik probeer me op de uitgestrekte grasvelden te focussen, dwaalt mijn blik steeds af naar hem. De schrammen en schaafwonden op zijn armen en gezicht lijken niet diep of ernstig, hoewel het verstandig zou zijn om die in ieder geval schoon te maken - als we daar de middelen voor zouden hebben. Wat me echter meer zorgen baart, is Days bezwete gezicht, waarop in zijn nachtmerries ieder spoor van een glimlach verdwenen is. De jongen lijkt haast koorts te hebben, maar op het moment dat ik aarzelend mijn hand ophef om zijn temperatuur te voelen, ben ik me ineens pijnlijk bewust van de verborgen camera’s om me heen. Alles wat we hier doen word uitgezonden. Het Capitool kan alles zien. Mijn vader kan alles zien.

Het is zo duidelijk het juiste om te doen: de bezorgde, behulpzame bondgenoot zijn, die zorgt voor zijn team. Als er echt iets mis zou zijn, zou ik kunnen helpen, kunnen helen en levens kunnen redden. Maar als ik aan de tevreden, maar vreugdeloze blik van mijn vader denk, laat ik mijn arm weer zakken. De bewegingen die mijn spieren willen maken, zijn de bewegingen die hij me als een routine aangeleerd heeft, zodat ik er niet eens meer over na hoef te denken. Als ik eraan toe zou geven, zou ik gewoon weer zijn marionet zijn, zijn heler, zijn erfgenaam. Die jongen hoor ik niet te zijn. En hoewel ik niet eens weet of hij wel kijkt, gun ik het hem niet om hem zelfs maar een fractie te geven van de zoon die hij had willen hebben. Dat is niet wie ik ben.

Maar zelfs als ik probeer mijn blik weer op de grasvelden te richten, laat mijn nerveuze instinct me niet los. Telkens als ik een andere kant op kijk, naar de horizon tuur, belandt mijn blik weer bij hem. Als er echt iets helemaal mis zou zijn, en ik in mijn koppigheid zou weigeren te helpen, zou ik niet zomaar nog een dode op mijn geweten hebben als hij zou sterven. Dit is Day. Dit zou belangrijker moeten zijn dan welke stomme principekwestie dan ook. Als ik denk aan Bo’s lichaam, dat onder mijn handen verdwijnt als ik hem een hartmassage probeer te geven, weet ik dat dat waar is. En toch hef ik mijn handen niet nogmaals op, raak ik hem niet aan, ook al wil ik nog zo graag zijn warme huid onder mijn vingers voelen. Ik blijf alleen maar naar hem kijken, telkens weer.

Terwijl de zon de hemel beklimt, laat ik mijn blik ook over mijn andere teamgenoten glijden, die steeds onrustiger lijken te slapen - ze kunnen ieder moment wakker worden. Jade is veruit het meest gewond van ons allemaal, maar op een paar schrammen na, is er nauwelijks bloed te bekennen. Het klopt niet. Met een frons kijk ik naar de lange krassen die over haar kaak en hals omlaag lopen. Het zouden bloedende wonden moeten zijn, zelfs als er inmiddels een korst op zou zitten. Maar slechts op enkele plaatsen zijn sporen van opgedroogd bloed zichtbaar, en het zijn niet de plekken die het diepst zouden moeten zijn, als de wond echt door een klauw veroorzaakt was. Het is niet wat het lijkt.

Ik kijk van Jade's wond naar de schrammen op Days armen en dan naar mijn eigen handen, en laat voorzichtig mijn vinger over mijn huid glijden. De huid brandt, maar het is niet helemaal zoals de irritaties van een brandnetel - het voelt eerder als een beginnende blaar, geïrriteerde huid die net teveel te verduren gehad heeft. Het komt niet door de boomwortels waar ik tegen gevochten heb, als die er überhaupt geweest zijn. Wat het ook was dat mijn huid beschadigd heeft, het heeft ons allemaal aangevallen. En hoewel het nu minder erg lijkt dan een open wond, had ik bij een open wond in ieder geval geweten wat ik moest doen om het te verzorgen. Ik denk niet dat ik dit soort wonden zou kunnen genezen, al zou ik dat willen. Als dit erger wordt, heb ik geen idee wat ik moet doen. Ik weet niet hoe ik ons hiertegen kan beschermen.

Me Against the World || De HongerspelenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu