proloog

66 0 0
                                    

1972, landgoed van Manus Collodi, een zomerse dag.

peter, Greetje en Sietse zaten verscholen in de bosjes. Ze spiedden naar het kleine huisje dat verscholen lag tussen de hoge bomen. Het was het poppenatelier van Manus Collodi en ze probeerden een glimp op te vangen van zijn zoontje.
'Is hij echt een....?' giechelde Greetje. Ze durfde het woord dat op haar lippen lag niet uit te spreken. Van de zenuwen waren haar wangen bijna net zo rood als haar haren. Ze greep Sietes hand. Hij was haar een jaar oudere broer. Zij tweeën en Peter waren kinderen uit het dorp. Alle kinderen uit het dorp mochten altijd op het landgoed van Manus Collodi spelen, want Manus Collodi hield van kinderen. Hij was niet voor niets de beste poppenmaker van de hele omgeving, misschien wel de beste poppenmaker van het hele land! Maar er was iets raars met zijn zoontje: hij speelde nooit buiten en niemand wist hoe hij eruit zag. Ze wisten alleen dat hij Arghus heette en twaalf jaar was.
Peter trok Greetje en Sietse omhoog. Hij was de leider van hun drieën, een kop groter dan Sietse en een jaar ouder. Greetje was stiekem een beetje verliefd op Peter. Ze vond dat hij er met zijn blonde haren uitzag als een prins uit haar sprookjesboeken.
'Zeker weten! Kom!' riep hij stoer en hij rende achter het bosje vandaan. Greetje en Sietse rende gillend achter hem aan naar de grote boom die ze altijd gebruikten als buutvrije plek voor verstoppertje. Het was het einde van de middag en de lage zon kwam door het bladerdak heen zodat het leek alsof de drie kinderen met goud besprenkeld waren. Ze hadden niet in de gaten dat ze werden bespied vanuit het kleine huisje. De ramen waren verduisterd met doeken, maar door een spleet waren de kinderen nog net te zien. Een kleine jongen keek verlangend naar de buitenspelende kinderen. Zijn gezicht was lijkbleek en hij had een donkere kap over zijn hoofd. Het atelier waarin hij stond was schemerg. In het halfdonker kon je nog net de poppen zien die in elke hoek van de ruimte stonden. Overal hingen delen van poppen te drogen die net uit de poppenmaakmachine van Manus waren gekomen. Rozige armen en benen van zacht plastic die bedrieglijk echt leken. Daar was hij beroemd om: dat hij poppen kon maken die elk moment tot leven leken te komen. Maar tot Arghus' verdriet deden ze dat niet. Geen enkele pop leefde. Geen enkele pop kon verstoppertje met hem spelen zoals de kinderen buiten. Hun stemmen drongen zachtjes door de ramen heen: een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien! Wie niet weg is gezien! Ik kom! Manus Collodi zat aan zijn werkbank. In zijn handen had hij een metalen frame in de vorm van een arm met een hand eraan- het ijzeren skelet van een nieuwe pop. Zijn tong stak een stukje uit zijn mond omdat hij zo geconcentreerd bezig was. Zijn witte haren staken alle kanten op zodat hij op een verstrooide professor leek. Hij had niet door dat zijn zoontje Arghus een diepe zucht slaakte. 'Hij doet het! zei hij verheugd. Hij keek op naar zijn zoontje en trok aan het kabeltje bij de elleboog. De ijzeren hand ging open en dicht. Daarna trok hij aan twee kabeltjes tegelijkertijd, zodat de hand naar Arghus zwaaide, alsof de hand hem groette. Het witte gezicht van Arghus betrok in een gekweld grimas. Hij griste een plastic arm van een droogrek. 'Ik wil geen pop om mee te spelen! 'riep hij boos en hij gooide de plastic arm met kracht tegen de poppenmaakmachine van zijn vader. Manus keek ontsteld naar Arghus. Die keek verlangend naar de spleet in het doek. Een klein streepje zonlicht viel op zijn kap. 'Arghus...' begon Manus. Arghus draaide zich naar zijn vader en wreef over zijn bleke wangen. 'Ze haten mij!' gilde hij. 'Niemand haat je. Je bent gewoon anders,' zei Manus betrustend. ' Anders? Ik ben allen maar anders?' zei Arghus ongelovig. Zijn vader kromp in elkaar. Hij legde de ijzeren arm op zijn werkbank en wilde naar zijn zoon toelopen, maar die liep naar de deur. 'Ik wil naar buiten! ' zei hij hard. Ineens werd er geklopt. Instinctief deinsde Arghus achteruit, weg van de deur. Hij verschool zich achter de jas van zijn vader die aan de kapstok hing. Manus deed de deur voorzichtig op een kier. Peter stond voor de deur. Greetje en Sietse stonden achter hem en keken een beetje angstig naar de poppenmaker. 'Ja?' Manus keek de kinderen over zijn brilletje vriendelijk aan. 'We wilden vragen...' begon Peter, terwijl hij langs de poppenmaker spiedde. Arghus deed onwillekeurig nog een stap achteruit, zodat hij werd opgeslokt door de schemering van het atelier. 'Of, of, of... hij morgenochtend buiten komt spelen, ' zei Greetje ineens. Ze giechelde zenuwachtig en ze hield de hand van haar broer stevig vast. Arghus keek verlangend naar zijn vader en smeekte met zijn ogen. Hij wilde zo graag naar buiten. Dit was de eerste keer dat de kinderen uit het dorp kwamen vragen of hij met ze kwam spelen. Arghus wist wat ze van hem dachten. Hij wist dat ze hem raar vonden, omdat hij nooit naar buiten kwam. 'Morgenochtend vroeg dan!' zei Manus uiteindelijk. 'Voor zonsopkomst.' Daar leken de drie tevreden mee te zijn. Peter grijnsde. 'Tot morgen, dan,' riep hij het atelier in naar Arghus die hij niet kon zien. Daarna liepen ze met z'n drieën weg. Peter duwde Greetje in haar zij. Ze duwde hem giechelend terug.
Manus sloot de deur. 'Zie je nou wel dat ze je niet haten?' zei hij. Arghus knikte blij. 'Morgenochtend - voor zonsopgang ga ik buiten spelen, ' zei hij verheugd.

Anubis en de wraak van arghusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu