VI: Ikigai 6

38 6 5
                                    

6

De sterren stonden helder die nacht. Judas keek vredig toe hoe de stoom van zijn chocolademelk kronkelende lijnen trok in de straal van zijn zaklamp, om dan weer te verdwijnen in de wijde sterrenhemel.

Judas had zich in het droge gras evenwijdig naast de bank gelegd, waarop een deken lag, die hij toch niet ging gebruiken aangezien het zo al veel te warm was, en een kop chocolademelk stond, die hij in de koffieshop naast het park was gaan halen en waarvan damp nu vrolijk rondkrioelde in de warme zomerlucht.

De man achter de toog had zijn walgende blik niet kunnen verbergen toen Judas, gekleed als een oude landloper, grijnzend een berg rosse muntjes uit zijn zakken gehaald had en hem om een warme choco gevraagd had.

Tevreden sloot Judas zijn ogen, genietend van de stilte die enkel doorbroken werd door een paar krekels en een eenzame uil. Het was vreemd dat een park dat zoveel haat- en angstgevoelens opriep bij mensen, toch zo vredig kon zijn.

Toen hij zich even later rechtop zette, wist hij zelfs niet eens dat hij in slaap was gevallen, iets wat hem snel duidelijk werd toen hij zag dat zijn zaklamp, deken en bekertje chocolademelk verdwenen waren.

De man vloekte eens en stond stuntelig recht. Dan ging hij eens chocomelk kopen, stal iemand het onder zijn neus vandaan.

Judas spitste zijn oren en hoorde verderop een zacht gemompel. Hij nam een dikke stok uit het struikgewas naast de bank en liep behoedzaam op het geluid af.

"En dan schakelen we nu over naar onze reporter ter plaatse, meneer Ivanicov, hoe is de situatie daar?"

Het eerste wat Judas zag toen hij met een woeste zwaai de bladeren van een treurwilg opzij sloeg, was de schaduw van een konijn. Pas dan zag hij de jongen, gehuld in zijn eigen, bekende deken, die één hand in de lucht hield, zijn wijs- en middenvinger gestrekt, de rest in een vuist, als een veel te jonge vredesactivist.

De jongen schrok op van het geluid dat Judas veroorzaakt had door de bladeren uit de weg te slaan en liet langzaam zijn hand zakken, de schaduw van het konijn volgde ogenblikkelijk.

"Goede middernacht." glimlachte Jakob terwijl hij zich omdraaide naar Judas.

"Wat doe jij hier?" vroeg Judas verbaasd, terwijl hij zijn greep om de stok die hij had mee gegrist wat loste.

"Ik wou je nog eens zien, en ik dacht dat ik je hier wel kon vinden. Woon jij hier?"

Judas pakte de zaklamp van de grond en maakte aanstalten om weer terug te gaan naar de bank. Hoe vredig hij het park daarjuist wel niet mocht vinden, buiten het zicht van zijn geliefde bank voelde hij zich plots al een heel pak minder veilig.

"Nee, ik had het te warm thuis." bromde hij en hij liep terug naar zijn bank.

Het deken kon hem eerlijk gezegd niet zoveel schelen en wetende hoe hij was op Jakobs leeftijd, schoot er van de chocomelk waarschijnlijk ook niet zoveel meer over.

Hij had weer ruzie gemaakt met Vince en Jakob had hij al in weken niet meer gezien, en hoewel hij wist dat de jongen daar waarschijnlijk wel een degelijke verklaring voor had en hij zelf nu ook niet bepaald veel in het park geweest was, had hij niet zo'n zin om opgewekt te doen.

Bovendien was hij juist wakker geworden met de gedachte dat hij bestolen was. Kon je het hem dan kwalijk nemen dat hij slecht gehumeurd was?

"Ik heb je gemist." zei Jakob toen hij zich naast hem in het gras legde. Hij sloeg het deken over hen beiden en keek mee naar de sterren waar Judas enkele uren geleden ook al naar staarde.

Judas snoof verontwaardigd. Gemist, dat zeiden ze allemaal, maar als het erop aankwam moesten ze geen bal van je hebben.

"Nee echt, maar ik kon niet langskomen. Het waren examens en je weet niet hoe erg mijn vader is als het aankomt op discipline tijdens de examens." verzuchtte de jongen.

Judas ontdooide wat en er verscheen een halve glimlach op zijn gezicht, hij wist maar al te goed hoe erg Jakobs vader was, en niet alleen op het vlak van discipline, maar dat kon hij Jakob natuurlijk niet vertellen.

"Ik werd afgezet op school en afgehaald op school, opgesloten in mijn kamer tot ik elk hoofdstuk kon opdreunen." Jakob aarzelde even. "Ik wou dat jij mijn vader was, Judas."

Judas' adem wou even niet meer door zijn longen. Het was alsof zijn hoofd zo druk bezig was met het verwerken van die ene zin, die acht woordjes, dat het vergat dat mensen moesten ademen om te overleven.

"En waarom zou je dat willen?" fluisterde hij dan uiteindelijk, ademloos.

Hij voelde hoe de jongen naast hem zijn schouders ophaalde. "Gewoon. Met jou kan ik tenminste praten. Heb jij eigenlijk kinderen?"

Judas schudde zijn hoofd, niet in staat om nog een woord uit te brengen.

"Een vrouw? Vriendin?" vroeg Jakob verder.

Judas' vingertop gleed over de onderkant van de bank, op de plek waar haar woorden met een fijn mesje vereeuwigd waren in het hout. "Nee," zuchtte hij. "Ik ben dan ook niet voor niets Judas, de verrader."

"Waarom zeg je dat toch de hele tijd?"

Judas nagel boorde zich in het hout, op nog geen halve centimeter van de tekst. Hij duwde net zolang tot zijn vinger pijn begon te doen en er zich een halve maan in de bank had gevormd.

"Ik weet dat je mij nooit zou verraden." fluisterde Jakob toen het een tijdje stil was geweest. Enkele seconden later hoorde Judas hoe zijn ademhaling oppervlakkiger werd en hoe hij zachtjes indommelde.

Voorzichtig sloeg hij zijn kant van het deken over de jongen en ging hij op de bank zitten. Hij merkte dat het bekertje chocomelk nog halfvol was en met een melancholische glimlach om zijn lippen dronk hij het leeg.

Misschien was Jakob niet iemand die boven hem opde brug rondliep, zijn vingers verpletterend, roepend dat hij de reling moestloslaten, opnieuw moest beginnen. Misschien was Jakob iemand die naast hem zoukomen hangen, gewoon om hem moed in te spreken, om te zeggen dat hij zichzelfweer bijeen moest rapen, die brug op moest klimmen, om opnieuw te beginnen vanuithet heden. Misschien was Judas toch niet de grootste zondaar van de Bijbel,want werden zondaren niet vergeven?

Doorheen de VergetelheidWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu