"Ik red het ook wel zonder mes." Denk ik hard op terwijl ik de rest van mijn spullen inpak. In de gang hoor ik snelle voetstappen. Ik loop naar de deur en kijk snel. Aan het begin van de lange gang staat iemand die ik niet ken. Hij kijkt mijn kant op en roept: "Hier is ze!" En hij zet het op het lopen. Ships, de gang loopt aan de ander kant dood. Snel gooi ik de deur dicht en rol ik er het verband karretje voor. Dan begin ik aan de ramen te sjorren. Met luid kabaal word er aan de deur gerammeld. "Verdomme." Grom ik hardop. Als ook het derde raam niet open wil begint de paniek toe te slaan. Met piepende adem lukt het me het vierde raam open te doen. Ik zit net op het raam kozijn, klaar om te springen, als de deur open gaat. Drie mensen stormen naar binnen: Jace, Jacob en de man uit de gang. Ik geef ze alle drie een wanhopige blik en spring. Achter mij hoor ik nog geroep, maar ik probeer niet te luisteren terwijl ik steeds harder begin te rennen.
De heerlijke stilte van het bos werkte als een trans, als ik nog steeds rennend over boomstammen en door bosjes spring kom ik toch langzaam tot rust. Na weet ik veel hoelang rennen kom ik bij een stroompje. Ik had net geen tijd mijn waterfles te vullen, dus dat lijkt me nu een goed idee. Het kabbelen van het beekje kalmeert me nog meer en ik laat een opgeluchte zucht. Boven mij hoor ik vogeltjes door de bomen ritselen. Ik spits mijn oren; achter mij hoor ik heel flauw en buiten zicht afstand, mensen stemmen. Ze waren dus wel nog aan het zoeken. Via de stenen klim ik naar de ander kant van het beekje. Zonder sporen achter te laten loop ik verder het bos in. Als ik lang genoeg spoorloos ben, begint het al donker te worden. Snel maak ik een aanleunhut tegen een rotsblok aan en begin met een kampvuurtje. De stilte van het bos en het knapperen van het vuurtje klinkt als muziek in mijn oren. Een lied borrelt op in mijn keel. Een lied dat niemand verstaat. Mijn klanken vullen de lucht en het bos lijkt zijn adem in te houden. Achter mij hoor ik plotseling geritsel. Verstijft houd ik op met zingen. Vonden ze mij? O, nee, natuurlijk niet. Ik laat mijn adem langzaam ontsnappen, het blijft spannend. Een glimlach verschijnt op mijn gezicht. "Dag, Nit, hoe is het met jou?" Vanuit de schaduwen achter mij zie ik een zwarte gedaante langs mij lopen en aan de andere kant van het vuur stil staan. Voor mij zit dat, wat al het geweld en moord heeft ontstaan. Een monster, buitenaards zelfs, maar volledig aangepast aan onze aarde. Kunnen we nog wat van leren. Ze hadden nog geen naam. Maar deze noemde ik Nit, vernoemt naar een water geest. De eerste dag dat deze wezens op aarde verschenen was er een hoop onrust. Astronomen werden helemaal gek toen ze een regen van meteoren onze kant op zagen komen. Mensen uit de impact zones werden geëvacueerd. En de wezens werden quarantaineerd in de landing zones. Met grote hekken die mij deden denken aan Jurrasic Park. Het enige wat ze los lieten was dat er levens vormen aanwezig waren, niet zeggend hoe groot of hoe gevaarlijk. Na enig onderzoek zijn ze er achter gekomen dat hun planeet in een meteoren regen uiteen gespat zou moeten zijn en dat ze op de stukken mee zijn gerezen en zo op aarde zijn neergestord. Het waren dus verstekelingen, vluchtelingen, maar daar werd geen gehoor aan gegeven. Dat is weer de eerste rellen onstonden. Mensen wilde weten wat ze verborgen hielden. Quarantaine hekken werden vernield en zo vielen de eerste doden. Tegenover mij zat eén van die moordenaars. Al denk ik dat Nit nog geen bloed aan haar klauwen had. Waar ze er trouwens zes van had, twee paar voorpoten en een paar achter. Dat wat ik van haar had gezien was het meest zachtaardige wat je kan verwachten van een buitenaards wezen. Maar dat kan je niet zeggen over al haar broeders. Ook onder de wezens ontstond er woede. Ze waren boos door de kooien, wat ik volledig kon begrijpen. Nit liet een laag en diep pruttel geluid horen. Ze boog zich over het vuurtje heen en ik kon haar zwarte glanzende huid zien. En haar ontblootte tanden die enig spoor van lippen misten. Haar kop had een beetje de vorm van een paard, maar de gevlekte kale zwarte huid gaf dit een duister kantje. Een rilling ging over mijn rug. Ik kon er maar niet aan wennen. Ik keek omhoog naar haar ogen, die een blauwe gloed hadden en geen oog wit, maar fel oog rood. Ik zag er een vraag in. Met een klamme hand raakte ik haar snuit aan. Ze liet weer een pruttelend geluid horen. Ze voelde net zo klam als mijn handen. Rustig haalde ik mijn hand weer terug. Ze krulde haar staart langs zich en deze krulde om het vuur. Ik zag de glimmende huidplaten op de smalle en platte staart. Aan de punt lijkt door littekenweefsel het pigment te ontbreken, het ziet er huidskleurig uit. Ik haal mijn hand over de gevlekte huid. Zachtjes zwiept ze haar staart weer weg, diep grommend. Ik kruip ineen en schiet achteruit. Ze piept een verontschuldiging en staat op om weg te lopen. "Blijf je in de buurt Nit?" Vraag ik uit lichte angst voor eenzaamheid. Ze maakt een vertrouwd prutteltje en ik voel me een beetje gerustgesteld. Langzaam draai ik me om om te gaan slapen.
"Hier een foto van mijn inspiratie voor Nit. Ja, het is de Thanator van Avatar, nee, het verhaal heeft er verder niks mee te maken.😜 Mijn wezens hebben een iets paard-achtiger hoofd en ook geen vacht. Maar wel zes poten, met meer hond achtige poten. En als ze wonden hebben of littekens is de huid niet meer zwart maar wordt bleek of lichtbruin. Ze hebben een platte staart en een soort huidplaten op hun rug. Én spoiler alert: ik denk dat ik de wezens de Roamers ga noemen.😇 "
X~
JE LEEST
The flowers died on Monday- Verhalen Bundel🍃
General FictionEen boek met allemaal korte verhalen. Geinspireerd door muziek, teksten en zomaar ideeën. Het eerste verhaal heet Roamer. (Daar ben ik zelf helemaal gek van.😜) Tweede is een scène genaamd Snowflake. En dan heb je nog Roadtrip en Fight...oftewel: ve...