2 • Aaryn

44 4 0
                                    

Getik op het raam laat mij opschrikken uit mijn boek. Het regent pijpenstelen. Er is bijna geen enkeling meer die zich op straat waagt. Het doet me denken aan hoe ik hier gekomen ben. Die dag was het weer al net zo slecht als vandaag. Achtjarige ik was huilend, schreeuwend en in paniek mijn voormalige thuis uitgerend.

"Mama! Papa... Mama!" Mijn stem ging verloren in de wind. "Mama... mama.. i-ik..." Huilend zakte ik neer op straat. De kou deed me niks en het enige wat ik dacht, was: ik wil naar papa en mama toe. Zo bleef ik zitten tot ik tot het bot verkleumd was en mijn billen pijn deden van het lange zitten op straat. Niemand die gezien had dat er een klein meisje tegen een muurtje aanzat, en niemand die een klein meisje had horen snikken. Langzaam doezelde ik in een diepe slaap.
Toen ik wakker werd, was het gestopt met regenen. Ik keek op en deinsde achteruit. Een vrouw op leeftijd keek mij met haar bruine kijkers indringend aan. Er verscheen een glimlach op haar gezicht en ze maakte een uitnodigend gebaar. Ik keek haar wantrouwend aan. Moest ik met een vreemde vrouw mee? Papa en mama zeiden altijd dat je niet met vreemde mensen mee moet gaan. "Kom maar meisje, ik zal je warme kleren en eten geven." Haar stem onderbrak mijn gepieker. Haar opmerking had me over de streep getrokken en ik wilde op het moment niets liever dan iets warms aandoen en wat eten. Ze reikte haar hand uit en ik pakte hem aan. Ik keek nog één keer achterom. Vanaf hier was er geen weg meer terug en al was ik pas acht, toch voelde ik dat aan.
Die vrouw die mij toen heeft geholpen bleek de bazin van het weeshuis te zijn waar ik nu al sinds die dag woon. Zij heeft mij geholpen tot de dag van vandaag.

De deur van mijn kamer gaat open. Nova – mijn kamer genoot en één van mijn beste vrienden hier in het weeshuis – komt door de deur naar binnen. Ze glimlacht lief naar me en staat onhandig tegen de muur aan. "Hoi Aaryn, je moet naar beneden komen. Mevrouw Vos is niet blij dat je niet bij het avondmaal was." Ze trekt me mee aan mijn arm de gang door. Verbaasd loop ik achter haar aan. Ondertussen zoek ik een excuus voor mijn afwezigheid tijdens het avondeten, want de echte reden dat ik wegdroomde wordt niet getolereerd. Eenmaal voor de deur aangekomen heb ik nog steeds geen smoesje, maar dan fluistert Nova: "Zeg dat je je niet goed voelde en daarom op bed ging liggen en in slaap viel." Ik kijk haar dankbaar aan.

Met klamme handen open ik de deur. Ik kijk de kamer rond en concludeer dat de kamer niet is veranderd sinds mijn laatste bezoek. Het mahoniehouten bureau is geordend, de antieke boekenkasten zijn gevuld met rijen dikke boeken van de administratie en voor het bureau staat een grote, rode stoel met daarop Mevrouw Vos. Haar bruine ogen die mij zo lief aankeken bij onze eerste ontmoeting, kijken nu een stuk minder lief.
"Aaryn, ga zitten." Haar lichte accent geeft me een warm gevoel.  Ze wijst naar de kleinere en minder comfortabele stoel tegenover de hare. "Ik heb vernomen dat jij niet altijd met je aandacht bij de lessen bent. Dit stelt mij zeer teleur. Ik neem aan dat dit ook de reden is voor je afwezigheid tijdens het avondmaal?"
Daar gaat mijn plan. Zenuwachtig kijk ik om me heen om maar niet in haar ogen te kijken. Mijn handen worden nog klammer en ik schuif ongemakkelijk wat op mijn stoel. Ik knik voorzichtig, nog niet helemaal zeker of het verstandig is om te knikken of met mijn hoofd te schudden en het plan door te zetten. Enkele secondes gaan voorbij maar ze voelen als eeuwen. Nog steeds heb ik haar niet aangekeken, bang voor haar boze blik. "Ondanks dat je wegdroomt in de lessen zijn je cijfers niet verslechterd. Daar ben ik blij mee. Maar ik vraag mij iets af."
Ik kijk op en haar ogen vinden die van mij. Tot mijn verrassing kijkt ze niet boos maar eerder vermoeid en teleurgesteld. Er gaan verhalen de ronde dat het geld van het weeshuis bijna op is. Dit baart iedereen zorgen. Daarom kan ze mij en mijn problemen er nu niet bij hebben. Ik voel me schuldig. Mevrouw Vos heeft wel wat andere dingen aan haar hoofd dan een meisje dat niet helemaal lekker in haar vel zit.
"Waar denk je aan als je er niet met je gedachten bij bent? Je weet dat je me alles kan vertellen hè?" gaat ze verder. Er valt een lange stilte, totdat een paar woorden mijn mond verlaten.
"Vaak denk ik terug aan vroeger aan hoe het altijd met mijn ouders was. Hoe konden ze opeens vermist zijn? En waar zouden ze kunnen zijn? Het is niet dat u en uw man mij niet goed verzorgen, maar toch zou ik het liefst bij mijn ouders zijn. Terug in ons huisje voor de open haard, vader in de grote stoel met mij op schoot een boekje lezend en moeder op de bank kijkend naar het schouwspel." Weer een stilte, en haar ogen moedigen me aan om verder te vertellen.
"Ik maak me zorgen over de aankomende oorlog. Iedereen zegt dat er een oorlog aankomt. De Gunaiken krijgen steeds meer macht. En wij zijn met weinigen. Ondertussen verdwijnen er steeds meer van onze beste krijgers. De laatste oorlog was duizenden jaren geleden tussen mensen. Dat was al een enorm bloedbad, moet je je voorstellen wat voor een immens bloedbad dit gaat worden. De mens geëvolueerd tot onze volkeren." Dan gaat mijn mond dicht, beseffend dat ik te veel heb gezegd. Want nu heb ik haar weer met kwesties opgezadeld waar ze over zal zitten tobben. Ik heb meteen spijt en kijk schuldig naar de grond. Mevrouw Vos zucht en lijkt haar woorden zorgvuldig te kiezen. Vervolgens zegt ze: "Een mysterieus kind ben je. Je ouders waren goede mensen, ze waren groot krijgers. Ze hebben je jong onderwezen in de kunst van het vechten. Ik geloof dat je later een groot krijger zal worden net als je ouders waren. Hun verdwijning is een mysterie waar vele geruchten de ronde over gaan. Maar dat zijn geruchten en ik weet net zo weinig over de vermissing als ieder ander hier in het dorp. Jij vraagt je dingen af waar niemand hier antwoord op heeft dus zul je je erbij neer moeten leggen. De nieuwe generatie traint harder dan ooit te voren, daarom zullen we de aankomende oorlog niet verliezen. Ik zal er niet omheen draaien. Ik denk ook dat er een grote oorlog komt. We vermoeden dat de Gunaiken onze krijgers laten verdwijnen. Daarom is ons volk een aanval op de Gunaiken aan het plannen. Ook de andere volkeren zijn veel aan het trainen. Er is veel spanning tussen de volkeren. Het is nog niet officieel uitgesproken, maar iedereen weet dat er een oorlog komt. Ik beloof je dat je later goed terecht komt in de wereld van volwassenen." Dat laatste kwam er weifelend uit. Want in tijden als deze vol onzekerheden, weet je nooit hoe het met je af gaat lopen.

Terug in het NietsWhere stories live. Discover now