Overture

1K 14 4
                                    

Ik was helemaal alleen op een eindeloze vlakte die sprankelde van de sneeuw in het kille licht van de maan. Ik kon kilometers ver kijken, nergens een teken van beschaving. Ik was alleen, verlaten. Ik was helemaal alleen in een wereld waar geen einde aan leek te komen. De zon kwam nooit op, de sneeuw verdween niet en er waren zelfs geen dieren om me gezelschap te houden. Ik deed wanhopige pogingen me vast te klampen aan de herinnering aan betere tijden maar het was hopeloos. De zon zou nooit meer opgaan, mijn zon was weg. Mijn zon was ergens waar zijn stralen mij niet konden bereiken. Langzaam maar zeker zakte de herinnering aan de zon, aan het wegsmelten van de sneeuw, aan het zakken van de maan weg, ergens naar een donkere plek waar het in vergetelheid raakte en werd ik één met de vlakte. Ik werd zo koud als de ijzige sneeuw, was een deel van het kille licht, hoorde bij de doodsheid van het geheel. Ik was thuis in de donkerheid van de nacht en ging op in de oneindigheid van een dergelijk bestaan. Ik liep over het kale geheel alsof ik nooit iets anders gekend had en rustte nooit uit. Dit was nu mijn bestaan. Maar op een nacht toen ik liep en liep en liep zag ik een kleine fonkeling in de sneeuw. Ik rende er naar toe, klaar om het te vernietigen, maar toen ik dichterbij kwam en zag wat het was kon ik het niet. Ik zakte neer op mijn knieën en schepte met mijn hand het sprankelende dingetje op. Het was een traan. Een kleine, delicate gouden traan alsof er zonlicht op scheen. Ik keek omhoog maar zag niets dan de maan. De traan viel uit elkaar en drupte door mijn vingers heen, spatte uiteen in duizenden kleine sprankelende scherfjes tegen de grond waar het goud de witte sneeuw weg deed smelten en een heldergroene grasspriet tevoorschijn kwam. Met trillende vingers raakte ik het voorzichtig aan en een warmte verspreidde zich door mijn lichaam.

   Hoop.

Jack Darkness [ON HOLD]Where stories live. Discover now