Hoofdstuk 4

177 20 43
                                    

Roylen

Elodie jaar 390 (Tagmar jaar 12100)


"1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10 Wie niet weg is, is gezien, ik kom!" De tien jaar oude Roylen gilde zo hard hij kon de lege gang in, zodat hij zeker wist dat iedereen hem gehoord had.

Sinds kort hadden hij en zijn broertje een perfecte nieuwe speelplaats ontdekt. Eigenlijk een beetje bij toeval, want zijn moeder had besloten dat de grote voorhal van het paleis een opknapbeurt moest krijgen en bij het dichten van enkele scheuren, die met de tijd waren ontstaan in het gepleisterde steen, was een deur gevonden.

Onder de vloer van Dauzat liepen gangen. Stevige korte muren dienden als fundering voor het grote gebouw dat al bijna vierhonderd jaar op Elodies bodem stond en in die muren zaten onderbrekingen, zo een klein doolhof vormend. Ideaal om je uren in te vermaken. Lantaarns waren opgehangen om elke gang te verlichten en sinds die tijd speelde de jeugd van Gard er regelmatig verstoppertje.

De eerste die Roylen vond was zijn broertje Navid en de race terug naar het telpunt begon. Hij won, maar in de tussentijd had zijn vriendje Paian het telpunt al bereikt en zichzelf tot winnaar verklaard. Twee andere jongens kwamen op het gejoel af en even later begon alles van voren af aan.

Ditmaal verstopte Roylen zich vlakbij het telpunt en zodra Paian voorbij was, rende hij zo snel hij kon terug om zijn overwinning op te eisen. Voor het telpunt kwam hij echter half struikelend tot stilstand door een eenzaam figuurtje dat wat onzeker onder aan de trap stond. In het flikkerende licht van de dichtstbijzijnde lantaarn kon hij zien dat het een meisje was. Een heel mooi meisje, met zo'n bleke huid dat die maar één afkomst kon betekenen. Ze was Oadaanse.

Paian rende langs hem heen en tikte hem af, maar het maakte hem niets meer uit. Hij kon alleen nog maar staren in twee lichte ogen die schenen te fonkelen.

Ze knipperde een paar keer en hield haar hoofd iets schuin. "Hallo, ik ben Lajinthe, wie ben jij?" zond ze.

Er verscheen kippenvel op zijn arm en stotterend antwoordde hij hardop: "Roy... Roylen."

Om haar lippen verscheen een glimlach en haar mond ging open om iets te zeggen, maar voordat ze dat kon doen keerde hij zich met een ruk om en holde weg een gang in. Links, rechts, kris kras zocht hij zijn weg door het doolhof, tot hij uiteindelijk bij een doodlopend stuk kwam waar geen lantaarn meer hing.

Hij ademde zwaar en zijn borst ging wild op en neer. Wat was er met hem aan de hand? Het was maar een meisje. Hij kende genoeg meisjes, er zaten er veel te veel in zijn klas. Zijn moeder was een meisje en over niet al te lange tijd kreeg hij een zusje en dan was er nog een meisje bij. Meisjes waren niets bijzonders. Waarom bracht deze hem dan zo van zijn stuk?

Bij de muur hurkte hij neer en met zijn hoofd tegen de koele stenen telde hij langzaam een paar keer tot tien. Zijn hart kalmeerde. Zijn handen stopten met trillen en geleidelijk werd hij zich bewust van een lichte trilling onder zijn voeten. Nee, geen trilling, meer een vibratie. Een beweging die niet echt bewoog. Hij voelde dat er iemand aan kwam, stap voor stap, schuifelend, zoekend. Nog voor hij de stem hoorde wist hij dat zijn vriend Paian achter hem stond.

"Hé man, wat doe je hier? Er was nog niet geteld hoor, maar dit is wel een gave verstop plek. Zullen we teruggaan? Kijken of we bij het telpunt kunnen komen?"

Roylen stond op en schudde het vreemde gevoel samen met wat zand van zich af. "Is ze er nog?"

"Wie?" Paian stond al bij de hoek op de uitkijk en gebaarde dat ze konden gaan.

"Lajinthe, die Oadaanse," fluisterde Roylen. "Wacht. Terug. Er komt iemand aan."

"Wat? Ik hoor niets." Toch deed Paian wat hij zei en inderdaad, een halve minuut later liep Navid langs. Zodra Roylens drie jaar jongere broertje om een hoek verdwenen was, zetten de beide jongens het op een hollen. Ze kwamen samen bij het telpunt aan, maar het meisje was er niet meer.

De Nieuwe Wereld 8: Elodie's Erfgoed (GEPUBLICEERD)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu