3.

23 7 6
                                    

Frank Versille liep met haar mee naar wat hij de 'woonkamer' noemde, maar de naam absoluut niet verdiende. Een woonkamer zou vriendelijk, geel licht moeten hebben, vazen met bloemen en schilderijen aan de muren. En de geur van een knisperend haardvuur. Huiselijkheid.

Deze woonkamer was daar het tegenovergestelde van. Het licht was fel en gemeen, en er waren witte, plastic stoelen. Het enige kleuraccent in de grauwe kamer waren de lichtgroene muren. Ze kende dat trucje wel. Groen was een kalmerende kleur. Dat had ze in het ziekenhuis gezien, toen ze een gebroken arm had gehad. Daar was overal groen. Hier ook.

'De meesten zijn nu buiten,' zei Frank, terwijl hij voor haar uit de kamer in liep. 'Dus we kunnen het hier rustig even verkennen. Alleen Benny is niet buiten. Hij is liever binnen.' Hij wierp een blik op de zwijgende man, die in één van de stoelen zat.

Frank boog zich naar Benny toe, met een -zoals altijd- vriendelijke glimlach. 'Hoe gaat het vandaag met je, Benny?'

Benny keek op. Hij had donkere, lege ogen, waar het leven langzaam uit gesijpeld leek te zijn. Al was gesijpeld niet het goede woord. Het leek meer alsof het leven eruit geperst was. Anna slikte. Zenuwachtig zette ze een stapje naar achter.

'Monsters,' fluisterde Benny. Zijn stem klonk al net zo leeg. Hij staarde Anna recht aan. Zijn indringende blik, die recht in haar ziel leek te kijken, bezorgde haar de rillingen. 'Overal monsters.'

Frank fronste. Hij wenkte een verpleegster -ze leek tenminste op een verpleegster, met haar witte kleding en gemaakte glimlach-, die meteen op hem afliep. Haar hakken tikten op de vloer.

Frank bewoog zijn mond naar het oor van de verpleegster. 'Breng Benny maar naar zijn kamer,' fluisterde hij. 'Ik denk dat hij moe is.'

Hij zei het net iets te hard, want Benny stond op. 'Nee!' kermde hij. Hij zette een stap in Anna's richting, die angstig achteruit deinsde. Hij zei iets tegen haar, maar het duurde even voordat ze verstond wat hij zei. De verpleger trok hem mee, sussende woordjes fluisterend.

Anna bleef verstijfd staan. Ze hoorde Benny's woorden nog, echoënd in haar hoofd.

'Ze zijn overal. Altijd.'

Frank legde een warme hand op zijn schouder. Ze schrok op uit haar gedachten. Haar handen trilden.

'Gaat het?' vroeg hij. 'Benny kan soms heftig zijn. Hij heeft vandaag een slechte dag, maar op goede dagen is hij echt aardig, geloof me maar,' Hij glimlachte bemoedigend en pakte haar hand vast. 'Laten we naar dokter Hart gaan.'

~*^*~

Anna was verrast toen ze zag dat dokter Hart een vrouw was. Ze zou zelf voor geen goud op een verdorven plek als deze willen werken. Wie wel?

Het kantoor was al net zo grauw als het hele gebouw. Grijze muren. Witte stoelen.

Dokter Hart leek perfect in deze achtergrond te passen. Ze droeg een grijs broekpak en had haar steile, blonde haar in een paardenstaart gebonden. Ze had een strenge, pinnige blik. Het verbaasde Anna dan ook hoe vriendelijk haar stem klonk toen ze begon te praten.

'Hallo. Jij bent Anna, nietwaar?' ze glimlachte en stak een hand uit. 'Ik ben dokter Mia Hart. Noem me maar Mia.'

Anna wierp Frank een aarzelende blik toe. Ze was bang. Psychologen waren slecht, een associatie die haar brein bijna automatisch maakte. Ze waren altijd druk, en hadden nauwelijks aandacht voor het echte probleem. Ze schreven een verdovend medicijn voor en stuurden je weg. Maar dokter Hart zag eruit alsof ze alle tijd van de wereld had. Een workaholic, zoals dat genoemd werd. Dit was een vrouw die alleen haar werk had, en niets anders.

Frank knikte haar toe. Toe maar, zei de blik in zijn ogen. Je kunt het wel.

Ze slikte en schudde dokter Harts uitgestoken hand, waarna ze plaatsnam op de stoel. Ze deed haar uiterste best om de blik van de psycholoog te ontwijken.

'Nou,' zei Frank, 'ik laat jullie maar even kennismaken. Ik kom je zo ophalen, oké?' hij wierp een blik op zijn horloge en liep weg, een vrolijk deuntje fluitend.

Dokter Hart stond op en sloot de witte deur van het kantoor, wat maakte dat de enige uitweg versperd werd. Anna staarde een tijdje naar de deur. Deuren waren toch een teken van vrijheid? Een teken voor nieuwe kansen? Waarom werden ze dan altijd gesloten om haar binnen te houden? Om haar te beschermen voor zichzelf?

'Vandaag maken we gewoon even een praatje,' zei dokter Hart. 'Later gaan we het over serieuzere zaken hebben, maar voor nu doen we even lekker rustig aan.'

Anna sloeg haar armen over elkaar, als een norse puber. 'Wanneer mag ik naar huis?' vroeg ze.

'Daar gaan we het later over hebben,' dokter Hart legde alle papieren keurig naast elkaar op het bureau, en zette legde de scherp geslepen potloden kaarsrecht naast elkaar. Anna haatte die perfectie. 'Vertel eerst maar wat over jezelf.'

Anna zweeg. Ze wist dat praten de enige manier was om hier zo snel mogelijk uit te komen, maar ze wilde het niet. Ze had geen zin om alles aan een wildvreemde toe te vertrouwen.

'Mag ik iemand bellen?' haar stem klonk nu zo zacht dat dokter Hart voorover moest buigen om het te kunnen verstaan.

'Wie zou je willen bellen, dan?'

'Mijn zus, Jennifer,' ze beet op haar nagel en staarde naar het schilderij, dat zich achter het bureau bevond. Het was een schilderij met bomen, rivieren en vogels. Vrijheid. Ze voelde een steek in haar hart en wendde haar blik af.

Dokter Hart krabbelde wat woorden op haar notitieblok en keek op. 'Heb je een goede band met je zus?'

Anna fronste geïrriteerd. 'Daar gaat het nu niet om.'

'Anna,' dokter Hart zuchtte. Ze legde haar pen neer en staarde haar een tijdje aan. 'Je moet begrijpen dat we je willen helpen. Alle mensen hier zijn van een klif gevallen, een heel diep ravijn in. Ze zijn al gevallen, daar kunnen we ze niet meer mee helpen, maar hier helen wij hun wonden. We proberen de pijn van die val te verzachten.'

Anna boog voorover. Haar binnenste borrelde van woede.

'Ik ben niet gevallen,' siste ze. 'Jullie duwden me. Jullie,' ze stak een beschuldigende vinger in haar richting, 'hebben ervoor gezorgd dat ik viel.'

Web van LeugensWhere stories live. Discover now