9.

20 4 6
                                    

Jennifer liep naast Frank, richting de uitgang. Ze trilde over haar hele lichaam. De herinnering aan Anna, bewusteloos en slap als een lappenpop in de armen van de bewaker, lag nog vers in haar geheugen.

'Gaat het?' Frank legde een hand op haar schouder.

Ze schudde zijn hand weg, bang voor de gevoelens die het bij haar losmaakte, en stopte met lopen. Ze probeerde zijn blik te ontwijken, maar dat was onmogelijk. Zijn doordringende, hemelsblauwe ogen leken haar in een hypnotiserende greep te houden.

'Ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen,' zei ze. 'Ik wil Anna helpen. Ik wil zorgen dat ze zich beter voelt, en dat ze hier weg kan. Ik...' Haar stem stierf weg. Ze wendde haar blik af.

'Het is niet jouw taak om voor Anna te zorgen. Maar volgens mij heb je nooit anders gedaan, nietwaar? Je hebt altijd voor je kleine zusje gezorgd. Zonder aan de gevolgen voor jou te denken.'

Ze beet op haar lip en glimlachte zwakjes. 'Je bent een goede psycholoog.'

'Tja, ook ik heb mijn hele leven voor anderen gezorgd.' Hij grijnsde en krabde achter zijn oor.

Ze bleven staan, beiden nog niet in staat om afscheid te nemen. Zij had geen zin om weer naar haar stille huis te gaan, en hij had geen zin om hier te blijven, op deze sombere plek. Dus deden ze niets. Ze bleven staan, zwijgend.

Na een tijdje schraapte Frank zijn keel. 'Ik moet... eh...'

Ze schrok op uit de trance die zijn intense blik met zich meebracht, en knikte. 'Ja. Natuurlijk,' Ze rommelde in haar tas en haalde er een visitekaartje uit. Ze overhandigde het aan hem, en voelde een elektrische schok door haar lichaam gaan toen hun vingers elkaar raakten. 'Voor als er iets is met Anna,' zei ze, met een blik op het kaartje. 'Of als...' ze voelde een hete blos naar haar wangen stijgen en draaide zich om. 'Ik moet gaan,' hakkelde ze.

Ze liep in een hoog tempo weg, niet in staat om gedag te zeggen. Ze voelde zich vreemd. Zweverig. Ze herkende het gevoel. Ze had het eerder gevoeld, en het was nooit goed afgelopen.

Liefde.

Ze had nooit liefde gekend, en wist dus niets van relaties af. Ze was naïef geweest in haar eerste relaties, maar toen haar hart een paar keer gebroken was werd ze wantrouwig. Ze liet niemand meer bij haar hart in de buurt komen.

Ze had inmiddels geaccepteerd dat ze de rest van haar leven alleen zou blijven. Alleen met haar kat, Luna, en de torenhoge boekenkasten die haar appartement een gevoel van huiselijkheid gaven.

Maar Frank maakte dat ze niet meer alleen wilde zijn. Ze wilde bij hem zijn, voor altijd. Ze wist dat dit weer een hopeloze liefde was. Iets dat oplaaide als een steekvlam, en net zo snel weer zou doven. Zo ging het nou eenmaal.

Ze stapte in haar auto, maar startte hem nog niet. Ze staarde naar twee kinderen, die hand in hand over de stoep huppelden. Ze zongen een liedje. De vrolijke melodie van de hoge stemmetjes deed haar aan zichzelf denken, toen zij en Anna nog kind waren. Ze speelden altijd samen in de bloemenweide. In de zomer kwamen de bloemen zelfs zo hoog dat ze er uren in konden verdwalen. Hun moeder kwam hen dan zoeken, zodra het avondeten klaar was, stipt om vijf uur.

Ze wierp nog een laatste blik op het grijze gebouw achter haar, startte de auto en reed weg.

De herinnering aan Anna verdween die dag niet uit haar geheugen, maar dat nam niet weg dat een heel klein stemmetje in haar hoofd smeekte om Frank weer te zien.

~*^*~

Anna voelde dat ze wakker was. Ze was zich bewust van de bezwete matras onder zich, van het geluid van de wind, die om het gebouw gierde, en van haar zachte, koortsachtige ademhaling.

Toch kon ze haar ogen niet openen. Het was alsof ze met lijm dicht waren geplakt. Een zachte kreun ontsnapte uit haar mond. Ze voelde zich misselijk.

Ze spande zich aan, en opende haar ogen. Meteen drong het witte buitenlicht haar hoofd binnen. Een afschuwelijke pijn boorde zich door haar schedel. Zachtjes kermend legde ze een hand tegen haar gloeiend hete voorhoofd.

Ze voelde zich ziek. Haar ledematen voelden verlamd, alsof ze van iemand anders waren. Versuft keek ze om zich heen.

Ze was weer in haar cel.

Ze weigerde de kleine, vierkante ruimte, die nauwelijks groter was dan het gemiddelde toilet, een kamer te noemen. Dat was het niet. Een kamer zou warm moeten zijn, met heerlijk geurende dekbedden en vrolijk kleuraccent, zoals een vaas met bloemen, of een schilderij.

Ze deed een poging om te gaan zitten, maar het lukte haar niet. Ze kon haar armen nauwelijks bewegen, en haar benen voelde ze niet. Haar hart was het enige dat werkte. Sterker nog, het klopte zo luid dat ze even bang was dat ze een hartaanval zou krijgen.

Ze probeerde zich te ontspannen en sloot haar ogen. Ze wist vrijwel zeker dat de deur op slot zat, dus ontsnappen was geen optie. En bovendien zou ze geen stap kunnen zetten.

Ze schrok op van de deur, die langzaam open ging. Het gekraak van de scharnieren klonk als gehuil, lang en klagelijk. Ze opende haar ogen op een kiertje, en keek toe hoe Frank naar binnen liep. Ze zag zijn silhouet door haar kamer bewegen, en dacht onbewust aan het briefje dat Alba haar in de handen had geduwd.

Vertrouw Frank niet.

Ze slikte. Ze was volkomen hulpeloos, in de positie waarin ze zich nu bevond. Niemand zou haar kunnen horen schreeuwen. Ze was er niet eens zeker van of ze nog wel kón schreeuwen.

'Hallo.' Frank ging naast haar op het bed zitten. De oude matras deukte in, en de veren kraakten. Hij staarde haar aan.

Ze draaide haar hoofd weg, een zwak protest tegen zijn aanwezigheid. Ze wilde hem niet zien. Hij had haar dit aangedaan.

'Hoe gaat het met je?' Hij glimlachte.

Ze huiverde onwillekeurig en wierp een blik op de gesloten deur.

'Wil je weg?' zei Frank, alsof hij haar gedachten kon lezen. 'Waarom? Het is hier toch gezellig?'

'Laat me gaan.' haar stem was zo zacht dat ze zich afvroeg of ze het daadwerkelijkheid gezegd had, of dat het slechts een product van haar verbeelding was.

Frank stond op, en het bed veerde weer terug. Hij liep naar de deur, en wierp haar nog een laatste blik toe. Zijn lach was kil en vreugdeloos, en maakte dat een rilling over haar rug kroop, als een slang. 

'Nooit.'

Web van LeugensWhere stories live. Discover now