hoofdstuk 3

536 10 3
                                    

10/10/1999

Het was zondagavond en ik had zo juist mijn verjaardagfeest samen met mijn familie achter de rug. Wat er van mijn familie overbleef. Het was geen geweldig feest, zoals steeds speelden ze mooi weer, alsof alles normaal was en ik doe dan net zo fake terug: alsof dit de beste verjaardag ooit was. Niet dus. Ik had me enorm verveeld, zoals altijd. Mensen waren allemaal zo doorzichtig. Als je wilde doen alsof er niks aan de hand was, nou zorg er dan tenminste voor dat het geloofwaardig overkwam. Het was nu juist zes jaar geleden en toch was niemand het al vergeten, al deden ze wel alsof. Niks was nog als vroeger. Dat zeiden zij altijd als excuus. Dat klopte, alles was veranderd. Ik ook. Ik was niet meer dat onschuldige meisje: Ik had behoefte aan dingen waar niemand behoefte aan had en ik ergerde me aan de manier van denken van de mensen in mijn omgeving en er was één dingetje dat ik nooit zou kunnen begrijpen: gevoelens. Wat was dat? Je las zoveel definities erover, hoe voelde dat dan? Verliefd zijn, verdrietig zijn, blij zijn, noem maar op. Als iemand blij was, glimlachte die, ik glimlachte nooit. Nooit écht tenminste, het was altijd fake. Als iemand droevig was dan huilde die. Ik huilde nooit. Geen idee hoe je dat zou moeten doen. Daarom ben ik anders. Niemand wist hoe ik diep vanbinnen was. Zelfs ik niet. Ik snapte niks van mezelf. Ik begreep ook niks van andere mensen. Alles was zo moeilijk en ik stond er nu alleen voor. Ja, ik had mijn broer, maar hij had hier duidelijk geen last van. Waarom ik wel?

Vandaag was ik zestien geworden, een prachtleeftijd zei mijn broer. Ik zag het mooie er niet van. Iedereen probeerde blij te doen, maar ze waren allemaal vreselijk in acteren. Alleen ik kon de schijn ophouden. Ik zat nu weer op mijn kamer. De cadeaus vond ik niet interessant en er was eigenlijk één ding dat al heel de dag door mijn hoofd ging. Die rare behoefte. Zou ik die niet bevredigen? Waarom niet? Wat kon ik nou verliezen? Veel. Mijn leven, maar ik kon dit wel, zonder gepakt te worden. Ik had het gezien op tv. Ik wist wel hoe ik het moest doen. Mijn kamer verliet ik, ik pakte een vleesmes uit de keuken en ik probeerde het huis uit te sluipen. Het mes verstopte ik achter mijn jas. Het liep wel niet lekker, zo’n mes tegen je buik, maar iedereen zou me raar bekijken als ik zichtbaar met een mes zou rondlopen. Toen ik de klink van de voordeur naar beneden deed en ik opgelucht dacht: oké, ik heb het gehaald, hoorde ik ineens iets achter mij. Ik draaide me om en ik zag mijn broer.

“Wat ben jij van plan?” vroeg hij fronsend.

Ik moest nu wat verzinnen, wat niet echt evident was.

“Ik ga even een wandeling maken,” zei ik uiteindelijk en hij keek me even bedenkelijk aan en daarna knikte hij. Geen idee waarom.

“Ik weet dat het een moeilijke dag is,” zei hij. “Ik heb geprobeerd, maar het is niet gemakkelijk.” Hij zuchtte zachtjes en gaf een korte knuffel. Ik vond knuffels niks, maar dat liet ik niet merken. Voor hem betekende het veel, dus liet ik hem maar doen. Ik zei nu niks meer, ik zou niet weten wat er nu nog te zeggen viel. Daarna liet hij me weer los en ging ik het huis uit. Hij wilde dat ik goed oppaste en dat ik niet te lang wegbleef. Helaas vreesde ik dat dit wel even ging duren, maar ik moest dus snel zijn.

Ze woonde niet ver van hier, dus ik ging te voet erop af. Het was een straat verder in een appartement. Dit was altijd een probleem geweest… De inkomdeur was altijd dicht en ik moest dan op de bel drukken, zodat zij zou open doen. Maar als ze mijn naam hoorde dan nog zou ze mij niet binnenlaten. Toen ik aankwam, deed ik snel mijn capuchon op. Beeld je in dat ik zo meteen iemand tegen zou komen. Mijn ogen werden groot toen ik opmerkte dat de deur gewoon openstond. Al snel werd het duidelijk hoe dat kwam. De poetsvrouw was de gemeenschappelijke hal aan het poetsen en hield de deur alvast open. Ze stond met haar rug naar mij en ik probeerde zo stil mogelijk naar binnen te sluipen.

Toen ik eindelijk om de hoek was hoorde ik nog een stem zeggen: “Verdomme, nu moet ik weer dat stuk van de hal doen. Voeten afvegen kennen ze duidelijk niet. “

Ja, veeg die voeten maar weer weg, want anders hebben ze weer wat bewijsmateriaal. Dit ging best gemakkelijk. Té gemakkelijk. Het was een oud appartement, niks speciaals aan. Muren waren ooit wit geweest, maar nu zaten ze vol met vuile plekken en begon de verf af te schilferen. Het had wel zijn charmes. Met mijn mouw rond mijn vinger gewikkeld drukte ik op de bel bij nummer 31. Verdieping drie, eerste deur rechts. Ik pakte mijn mes onderuit mijn jas en klemde het rond mijn hand. Toen ze de deur opende en ik haar vieze glimlach zag, deed ik het uit puur reflex. Ze kreeg nog niks gezegd en ik stak het mes in haar hart. Ach, waar bij normale mensen een hart zit. Bij haar was het leeg of van steen, maar als het van steen was dan kreeg ik dat mes er niet in. Dit voelde goed. Een verlossing. Rust die in mijn hoofd terug keerde. Mijn hoofd had mij al maanden gek gemaakt, de behoefte om iemand te moorden was er. Ik kon hier met niemand over praten, dit was niet normaal. Ooit had ik wel eens gevraagd aan mijn broer of hij ook eens de neiging had om iemand te vermoorden. Hij moest toen hard lachen en zei dat hij zijn leerkracht van scheikunde het liefst van de trap zou duwen, maar hij nam me niet serieus. Hij dacht dat ik ermee aan het lachen was. Dat was ik niet. Ik meende het.

Toen hoorde ik ineens de stem die vanuit de woonkamer kwam. Shit. Er was iemand bij haar? Nu moest ik niet staan denken wat ik moet doen en ervoor zorgen dat ik hier zo snel mogelijk weg geraak. Ik trok het mes er uit, maar niet vriendelijk. Ik wilde dat ze veel pijn leed. Daarna rende ik met het mes zo snel mogelijk het gebouw uit. Volgens mij had de persoon in de woonkamer nog niks door. Ik ging langs de inkomdeur en dacht aan mijn vingerafdrukken. Ik probeerde met mijn t-shirt de deurklink proper te maken. Waar was die verdomde poetsvrouw nou? Ik rende de straat op en zag ze het water weggieten. Ik rende de andere kant op. Goed bezig Savannah.

Wat nu? Ik voelde de adrenaline door mijn lijf jagen en het voelde zo goed, maar ook verkeerd. Alsof ik faalde in mijn missie. Want mijn missie was, doen wat je wilde, zolang je niet betrapt werd, zolang ze jou niet vangen. Ik rende naar huis. Het mes zat vol het bloed en mijn handen ook. Hoe kon ik nu binnen geraken? Mijn broer wachtte op me. Dat wist ik. Hij zou me door hebben, hij zou weten wat ik gedaan had. Nee, dat mocht niet. Ik ging via de tuin en ging staan voor de achterdeur. Met mijn elleboog deed ik de deurklink naar beneden en sloop ik naar binnen. Heel stil legde ik het mes in de pompbak en waste ik snel mijn handen. Met een doek maakte ik de keuken een beetje proper aangezien het aanrecht vol met bloed hing. Daarna legde ik het mes in het afwasmachine en zette ik die aan. Dat maakte natuurlijk lawaai en mijn broer kwam binnen.

“Waarom kom je via je achterdeur?” vroeg hij fronsend. Hij merkte niks raar op, behalve dat ik via de achterdeur kwam. Daar verzon ik wel wat op. Ik haalde opgelucht adem, mijn missie was voorlopig geslaagd. Ze zouden me niet vinden. Nooit.

Gelakte nagelsWhere stories live. Discover now