Hoofdstuk 10

726 28 2
                                    

Er was een pleeggezing voor mij gevonden, dus ik had een huis. Een huis dat misschien ooit als thuis aan zou voelen, of gewoon nooit.  

Een paar dagen later was ik thuis, nou ja, het moest mijn thuis voorstellen. Ik voelde mij er niet thuis, het was mijn huis niet. Mijn echte huis had ik geërfd, maar het werd verkocht, ik kon er toch niet alleen wonen.

Chris en Lisanne waren mijn nieuwe ouders, ten minste dat werd mij verteld. Ze waren heel aardig en lief voor me, beter dan mama ooit voor mij was geweest. Maar het voelde niet als mijn huis. En bovendien was Jade er ook nog, mijn zogenaamde stiefzus. Ze dacht dat ze geweldig was en had nu al een hekel aan zowel mij als Sander. Jade voelde zich geweldig met haar benen die wel werkte, haar wenkbrauw- en navelpiercing, haar lange bruine haren en met haar vriend, meneer patser. Ik zat op ‘mijn’ kamer en staarde voor me uit. Ik had nu een groene kamer, ik vond mijn kamer gelijk een stuk mooier, ook al voelde het niet als mijn kamer. Ik zat nu voor mijn spiegel, vroeger zou ik ervoor kunnen staan, maar nu ging dat nog niet.

Ik zou over een aantal weken gaan revalideren. Ik zou leren leven met één verlamd been. Misschien kon ik dan weer lopen, zonder dat ik dat achterlijke ding steeds nodig had. Maar eerst moest ik volgende week naar school. Wat zag ik daar tegen op zeg.

In mijn kamer hing een grote foto van Emma en mij, ik wilde op elk moment aan haar denken. Zij lag in het ziekenhuis en vocht nog steeds voor haar leven, terwijl ik gewoon veilig thuis was, niet in de gelegenheid om veel en vaak langs te komen.

Op mijn bureau stond een foto van mijn echte familie; van papa, Bas en mama. Een foto van mij en Sander ontbrak niet in mijn kamer. Ik herinnerde mij alles weer van voor het ongeluk, helaas ook het ongeluk zelf. Ik herinnerde mij hoe ik het bebloede gezicht van Emma uit het autoraampje zag hangen. Ik zag voor me hoe de ambulancebroeders mama reanimeerde. Ik herinnerde mij de immense hitte van de brand in de auto achter ons, ik herinnerde mij de mensen die aan mij trokken.

Gelukkig herinnerde ik ook de leuke moment. Ik wist alles van mij en Sander.

Mijn sneeën en blauwe plekken waren redelijk gewist, alles wat er zat kwam misschien wel door het ongeluk. Niemand kon aan mijn lichaam zien wat mama mij aandeed.

Mijn arm was verbrand en zag er afschuwelijk uit. Dat Sander mij nog niet gedumpt had verbaasde mij. Ik was lelijk, kon niet lopen door mijn rechterbeen en had nog steeds de drang om mij helemaal kapot te snijden. Wat moest hij toch met mij?

Lisanne riep mij  en Jade voor het eten. Ik begreep niet waarom ze mij wilde, van alle weeskinderen kozen ze mij uit. Het lelijke lastpak dat niets zelf kon. Jade kwam haar kamer uitgelopen, ze keek me chagrijnig aan. Ze lachte naar me toen ik de slaapkamer uitgerold kwam.

‘Jade, kun je me helpen?’ vroeg ik.

‘Mijn ouders moesten jou zo nodig in huis halen, maar dat betekend niet dat ik mijn leven aan jou ga aanpassen. Doei Ilse,’ zei Jade. Ik zag hoe ze naar mij lachte. Haar bruine ogen glinsterde van plezier. Ik draaide mijn hoofd weg en slaakte een diepe zucht, terwijl Jade de trap afrende. Verslagen bleef ik achter. Het was al erg genoeg dat ii mijn ouders kwijt was en dat ik helemaal alleen was, maar ik was ook verlamd en kon niet lopen. Ik was afhankelijk geworden en daar kon ik niets aan doen. Het afhankelijk zijn van mensen vond ik nog wel het ergste. Ik wilde dat niet. Ik wilde niet afhankelijk zijn, ik wilde mijn eigen leven leiden.

Ik bleef boven achter en staarde naar de foto die aan de witte muur hing. Het was een grote foto van Lisanne, samen met Chris. Ze zagen er opgewekt en gelukkig uit. De lange witte jurk van Lisanne was prachtig, de lange sluier sleepte net niet over de grond en een paar plukjes haar krulde langs haar gezicht. Chris had een pak aan, met prachtige lichtblauwe details, net als de jurk. Op dat moment hadden ze waarschijnlijk nooit verwacht dat zo’n monster als ik ben hun gezin zou opvullen; een simpele nietsnut die niets meer kon. Ik kon niet eens zelf naar school en woonde verder weg van school dan eerst. Mijn nieuwe ouders zouden mij elke dag moeten halen en brengen.

Geen uitweg meerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu