Hoofdstuk 1

476 6 6
                                    

“Dat is haar, dat is Franciska!”

“Oh, die uit dat brandende gebouw wist te ontsnappen! Ze is echt een held!” Ik liep met nietsziende ogen langs mijn medestudenten heen. Het was nu al vijf weken geleden dat ik weer naar school was gekomen en nog steeds praatte iedereen over dat ik een held was, dat ik ieders voorbeeld was en weet ik wat. Maar ik voelde me niet zo. Ik kon me niks meer herinneren van voor ik bijna dood ging. Alles voor het moment dat ik voorover viel was wazig. Soms dacht ik me flarden te herinneren maar… maar steeds als ik ernaar uitreikte verdween het weer. Alleen het bloed. Er was iets met bloed. Dat zag ik overal. Ik hoefde maar mijn ogen dicht te doen of ik zag het. Bloed. Overal. Op mijn handen, op mijn kleren en op een jongen die ik niet herkende. Zijn gezicht bleef altijd een waas. Het enige dat ik kon onderscheiden was zijn zwarte haar, ik dacht met rode plukken erin maar daar was ik niet zeker van, en zijn zwarte kleren. Dat was het. Wel voelde ik elke keer een stekende pijn rond mijn hart wanneer ik dat voor me had gezien. Een steek van… gemis. Dacht ik. Ik wist het niet zeker, emoties en gevoelens gingen me niet zo heel goed af. Het was alsof er op dat gebied ook iets miste, van binnenin me. Een stukje menselijkheid misschien. Ik wist rationeel wel wanneer ik wat moest voelen en waarom, maar het lukte me niet. Ik was eigenlijk behoorlijk dood. Goddank zou het morgen weekend zijn.

   Ik liep naar de toiletten, gooide de deur open en zag tot mijn opluchting dat de ruimte leeg was. Ik liep naar de wasbak, leunde met beide handen op de rand en keek naar mijn spiegelbeeld. Blauwe ogen, blond haar. Een beetje mascara op mijn wimpers, een beetje lipgloss op mijn lippen. Verder niks. Ik gebruikte niet eens poeder om mijn wallen weg te werken. Die zaten er permanent en waren een normaal onderdeel van me.

   Ik keek naar beneden, trok mijn witte bloesje recht en streek mijn plooirokje glad. Toen kraakte ik mijn nek, strekte mijn rug en trok eerst mijn linker, toen mijn rechterarm achter mijn hoofd langs tot ik een knak hoorde. Ik wist niet zeker of ik al zo gekraakt had voor de brand, maar het was nu een gewoonte geworden. Het was wel apart dat het punt waar het kraakte aansloot met het stuk huid dat vaak jeukte en prikte. Ik was niet ongeschonden uit de brand gekomen maar pap en mam hadden een fortuin betaald aan een particuliere plastisch chirurg die mijn lichaam helemaal opgelapt had zodat ik weer helemaal gaaf was. Het was hem alleen niet gelukt op mijn schouder, boven het gekraak, de huid foutloos te laten genezen. Daar zat nog steeds een litteken, wel een mooie rechte, en dat punt voelde eens in de zoveel tijd nog steeds raar. Vooral als ik me ergens aan ergerde speelde het op.

   Toen ik bijgekomen was had ik in het ziekenhuis gelegen. Mijn ouders, die ik eerst niet eens had herkend, hadden naast mijn bed gezeten, samen met mijn broer Kevin. Ze hadden me verteld dat ik op mijn weg van de universiteit naar huis rook had gezien dat uit een huis kwam, dat ik meteen uit mijn auto was gesprongen en naar binnen was gerend en twee kleine kinderen had weten te redden. Ik was terug gerend naar binnen om te kijken of er nog meer mensen waren en was te lang binnen geweest. Daardoor was ik bijna doodgegaan. Ik accepteerde het verhaal zoals het verteld werd maar vond het vreemd. Ten eerste omdat ik me er totaal niks van had kunnen herinneren, de dokter schoof dat af op ernstig en langdurig zuurstofgebrek, en ten tweede omdat mijn longen en keel hadden gevoeld alsof ik vuur had ingeslikt in plaats van rook in had geademd.

   Niet veel later, ik lag toen nog steeds in het ziekenhuis, waren de ouders met de twee kinderen die ik naar verluid had gered langs gekomen. Ze zagen er poppig uit. Vijf en negen jaar. Een jongentje en een meisje, beide blonde koppies en grote groene ogen. Maar ik kon me niks meer van beide herinneren. Ik probeerde echt om mee te spelen toen de kleintjes me bedankten en de moeder bijna in tranen me omhelsde. Maar ik zag aan de vader dat hij de twijfel in mijn ogen zag. Hij nam het me niet kwalijk, had hij me gezegd toen zijn vrouw de kleintjes mee had genomen. Hij zei dat niemand kon verwachten dat ik me alles herinnerde na zoiets. Ik bedankte hem maar eigenlijk was dat het niet. Het feit was dat ik me echt helemaal niks kon herinneren. Helemaal niks. Ik wist hoe ik moest praten en bewegen, ja. En ik kon me mijn eigen naam herinneren. Ik wist wie mijn ouders en mijn broer waren. Maar daar stopte het ook helemaal. Ik herinnerde me mijn vrienden niet, ik herinnerde me mijn opleiding niet, ik herinnerde me mijn huis niet, mijn kamer… maar het ergste was dat ik niet wist wie ik was. Ik wist dat ik Franciska Marie-Angelique Starling was, maar ik wist niet wie ik was, diep van binnen. Ik zag mijn blonde haren in de spiegel en het stond me goed, maar ik had het beklemmende idee dat er iets niet klopte. Ik keek naar mijn perfect gemanicuurde nagels, naar mijn witte bloesje en mijn korte rokje, mijn donkere panty en mijn hoge hakken en had het idee dat ik dit niet was. Maar ik kon niet precies de vinger op de zere plek leggen. Ik had deze kleren gevonden toen ik in mijn kamer kwam dus het moest wel van mij zijn. En toch… en toch…

DuisternisWhere stories live. Discover now