Hoofdstuk 9

272 9 19
                                    

Met een gil werd ik wakker, omringd door angstige gezichten.

"Verdomme Ciska, moest dat nou?"

"Ciska! Ciska, gaat het?"

   Ik kon de gezichten boven me eerst niet helemaal plaatsen. Het waren er vijf stuks die me in eerste instantie geenszins bekend voorkwamen. Pas toen ik ze allemaal stuk voor stuk had aangestaard realiseerde ik me wie het waren. Jezus, Nico, Marina, God, Lucifer.

   Ik voelde me leeg. Ik wilde deze gezichten niet zien, ik wilde Khaos zien. Maar hij was weg, ik voelde het in me, een lege ruimte. Misschien kon ik er iets van opvullen met herinneringen, maar die moest ik eerst terug zien te krijgen.

"Help me eens overeind," gromde ik. Jezus en Marina trokken me overeind op het bed waar ik opgelegd was. "Hoe lang ben ik weggeweest?"

"Een uur," zei Jezus. "Ik dacht dat we je kwijt waren, schatje, ik voelde je helemaal niet daarbinnen." Een uur? Het had voor mij maar een paar minuten geleken, zeker geen kwartier, laat staan een heel uur. Maar misschien was mijn droomperceptie anders geweest.

"Heb je wat gezien?" vroeg God, me intens aankijkend. Ik haalde mijn schouders op.

"Geef haar even wat rust," zei Nicolaas.

"Nee, het is wel goed. Ik zag Khaos. Hij heeft me de informatie gegeven om op het Pad te komen."

"En daarvoor was je een uur verdwenen?" vroeg God. Ik fronste.

"Blijkbaar," antwoordde ik bot. Ik vroeg me af of die God altijd zo pusherig deed. Was hij dat voorheen ook al geweest, voor mijn dood? Nou ja, met een beetje mazzel zou ik er snel genoeg achter komen.

   Ik gooide mijn benen over de rand van het bed, daarmee Marina en Lucifer bijna tegen de knieën trappend. "Laat me eerst wat eten, daarna zal ik onze zielen terughalen." Ik duwde Nico aan de kant en liep zonder blikken of blozen de kamer uit. Toen ik echter op de gang uitkwam had ik geen idee waar in het paleis ik was, dus geen idee hoe ik naar de eetzaal moest komen. Ik draaide me weer om en zei, "Waar moet ik heen?" Jezus lachte me gewoon uit, herkauwend als een koe op een stukje kauwgom. Alleen al om zijn hoofd draaide ik me om zonder verder te luisteren en liep op de goeie gok weg. De enige die me achterna kwam was Marina. Ik had verwacht dat Nicolaas achter me aan zou rennen maar dat was dus niet het geval.

"Hé, ! Ciska!" Haar hoge hakken klikten hard op de marmeren vloer, haar hand sloot zich om mijn pols. "Ciska, gaat het wel?" Ik knikte een beetje geforceerd.

"Ja hoor, hoezo?" Die vraagteken is een beetje overrated. Het klonk eigenlijk veel te bruusk om er werkelijk een vraagteken achter te kunnen plaatsen.

"Je komt een beetje vreemd over. En Jezus, hij eh..." Ze glimlachte met haar poppige Barbie hoofd naar me. "Is er iets gebeurd tussen jullie?" Ik sloeg een halfgare proest uit.

"Ben je gek geworden? Hij is de zoon van God!"

"En mijn broer is de zoon van de Duivel, daar schijn je ook geen problemen mee te hebben."

"Dat is anders, Nico komt niet in de Bijbel voor." Ze glimlachte liefjes, maakte een sierlijke beweging met haar hand en plots had ze een prachtige oeroude Bijbel in haar hand.

"2 Korinthe 6, vers 20 tot en met 23," zei ze en gaf me de Bijbel.

"2 Korinthe 6 gaat niet verder dan vers 18," protesteerde ik. Ze hield haar hoofd uitdagend scheef. Ik fronste, perste mijn lippen opeen en nam toen het boek van haar over. Ik vond het boek snel en bladerde naar hoofdstuk 6 waar ik tot mijn verbazing inderdaad meer dan 18 verzen aantrof. Ik keek even verbaasd op en sloeg mijn ogen toen weer neer naar het boek. Aansluitend aan vers 17 en 18, 'Daarom zegt de Heer: Ga weg bij de ongelovigen, zonder je van hen af en raak niets aan dat onrein is. Dan zal ik jullie aannemen en jullie vader zijn, en jullie mijn zonen en dochters - zegt de almachtige heer', vond ik de vers 19: 'Maar niet alleen bij hetgeen onrein is moet je wegblijven.', vers 20: 'ook bij Duivelsgebroed, zowel de dochters als zonen van Lucifer, ook hen zal je mijden', vers 21: 'Zij die genaamd zijn Chephzibah, zij is onze verrukking, Maryanna, overzees van bitterheid, Keturah, offer, en Foma, tweeling, zullen je hart uitrukken en je meenemen naar Sheool', vers 22: 'Maar zijn oudste zoon, Nuri, mijn brand, zal je hart vol zonde stoppen en je de toegang tot het Koninkrijk eeuwig ontnemen', vers 23: 'dat zegt de almachtige heer'.

DuisternisWhere stories live. Discover now