Hoofdstuk 36 - Ver van Huis (Deel 1)

132 11 1
                                    

Oh my god I can't believe it

I've never been this far away from home

(Oh My God - Kaiser Chiefs)

(Kimberley)

Ik ben hem kwijt. Mijn hand is uitgestrekt, maar het grijpt in het niks. Vince is weg. Ik staar ongelovig voor me uit en weet niet wat ik moet doen. Ik draai me om, en zie daar de groep staan. Ze kijken me bezorgd aan, zelfs Valentine. Ze zijn bezorgd om Vince. 'Hij... Hij is weg', zeg ik ongelovig. Zelf kan ik het ook niet bevatten. Ergens achteraan in de groep begint iemand te huilen en de rest begint te murmelen. Eén iemand komt op me af. Het is Hope. Ze legt haar hand op mijn schouder en kijkt me medelevend aan. 'We zullen er alles aan doen om hem terug te krijgen, Kim.' Ik knik en voel de tranen komen. Toch houd ik me in. Hope grijpt mijn hand en trekt me mee. 'Maar zo kunnen we niet gaan. De Transporter hier ligt een heel eind van de stad, hebben we gezien. We moeten eerst wat opknappen. De ouderen zijn uitgeput. Hoe sneller we bij de stad zijn, hoe beter.' Ik zeg niks en loop samen met het roste meisje aan kop. We staan aan de rand van een grote vallei, waar we doorheen moeten om bij de stad te raken. Rechts van de vallei is een duistere, ongekend diepe put. Aangezien het een maanloze nacht is, wordt het alleen maar angstaanjagender. Ik zie de rest er angstig naar kijken, maar ik voel niks. Alle klanken liggen ver van me, ik zit op mijn eigen eiland. Ik kijk naar de bergen, die ons omringen. Overal is er groen. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Zoiets moois. Ik ken alleen maar ijzer en nepfauna en -flora. De mensen om me heen denken hetzelfde en houden hun adem in. Ik wacht niet op hen en loop verder. We moeten nog een heel eind, het is niet alleen de vallei die we door moeten. Hope probeert me af en toe op te kikkeren, maar het lukt haar niet. Ik blijf emotieloos voor me uit staren. Ik zie er te rustig uit aan de buitenkant, wat zorgen opwekt bij anderen, maar het is de binnenkant waar ze zich écht zorgen over moeten maken. Vanbinnen schreeuw ik het uit. Ik huil, ik schreeuw, ik heb pijn.
Menselijke gevoelen. Ik snap robots erg goed dat ze dit weg gelaten hebben. Ik zou er alles aan doen om het zelf weg te laten halen, maar nu is het te laat. Ik ben de enigste robot onder de mensen, alweer. Straks ga ik ze verlaten, besluit ik, als ze veilig en wel bij de stad aangekomen zijn. Ik moet Vince gaan redden en mijn vader gaan halen. Ze vormen de twee belangrijkste schakels in mijn leven. 'Kimberley?', het geluid dringt vaag tot me door. Ik herinner me dat ik Kimberley ben en kijk op. Ik kijk in de ogen van Falk. Ergens voel ik dat ik hem niet leuk vind, maar ik besluit mijn emoties op te kroppen, bij de rest. 'Het... Het spijt me. Van Vince.' Het is jouw schuld niet, wil ik zeggen, maar het enige wat eruit komt is: 'Hm.' En ik knik. Daarna besteed ik geen aandacht meer aan hem en ook Hope verlaat me. Misschien voelt ze aan dat ik met rust gelaten wil worden. Ik waardeer het.
We nemen regelmatig pauze, want het gaat steeds slechter met de oudsten van de groep. Ze kunnen nog amper staan, en sommigen worden al op de rug van de sterksten gedragen. Ook drie van de kinderen beginnen te huilen. Ik kan er niet meer tegen. Ik moet in beweging blijven. Verdoofd ga ik verder, de vallei weer uit. Ze is groter dan gedacht.

* * *

De groep en ik komen uren later, in de vroege ochtend, aan in iets wat vroeger een stad moet geweest zijn. Maar er is niemand. 'Hallo?', roept iemand, maar het echoënd geluid krijgt geen antwoord. 'Is daar iemand?' Weer niks. Ergens tijdens de wandeltocht heb ik mezelf bijeengeraapt. Ik ben gaan praten met mensen, in een uberblije versie van mezelf. Het was een act, maar nu voel ik dat ze me nodig hebben. Ik ben de onofficiële leider van de groep.
'We moeten verder', zeg ik met een oplettende blik door de donkere straten. De gebouwen zijn hoog, net zoals in Sector A, maar er ligt glas op de grond en vuilbakken zijn omver gegooid. De straatlichten zijn kapot en kabels hangen her en der naar beneden. Het is een jungle van stadselementen. Het is er donker, de stad ligt grotendeels in een erg hoge grot. Hoe dieper we gaan, hoe minder mensen me volgen. Ze zijn bang. 'Hier zijn geen mensen, Kimberley.' Het is Valentine die me aanspreekt. Ik gun haar zelfs geen blik.
'Maar het is een plek waar we onderdak kunnen vinden. Doorzoek de gebouwen!', roep ik door de grot, zodat iedereen me hoort. De vroegere plundergroepen gaan meteen op pad. Ik ga mee met één van hen. 'Alles in orde, kapitein.' Oprecht geamuseerd kijk ik de jongen aan die me "kapitein" noemde. Hij bloost. 'Excuseer. Ik heb teveel films gekeken. Het leek me altijd al zo cool om deel van een belangrijke missie te zijn.'
Ik gun hem een bemoedigende glimlach. 'Het is al goed, uhm...'
'Michael', zegt hij met een schattige glimlach. Hij is niet veel jonger dan ik. Waarom heb ik hem nooit eerder opgemerkt?
'Michael is het dan. Het geeft niet. Ik hou wel van die titel.' Hij grijnst en wordt dan geroepen door iemand anders. Hij zwaait, maar zegt eerst nog: 'Het spijt me van Vince, kapitein. Hij was een goeie jongen.' De manier waarop hij het zegt, lijkt het wel alsof Vince al dood is. Mijn goed humeur verdwijnt als sneeuw voor de zon, maar Michael heeft dat niet door. Hij is al weg. Ik heb mezelf nog niet toegestaan te denken dat Vince dood was. De gedachte is te zwaar. Maar nu... Nu ik het uit iemand anders z'n mond heb gehoord... Alsof het een feit was... Ik bijt hard op mijn onderlip, en het kan me niet schelen als die kapot gaat. 'Kimberley!' Gelukkig houdt iedereen me bezig, want anders was ik misschien al uit het raam gesprongen. We doorzoeken de hele stad, op zoek naar eten, of andere tekenen van leven. Maar we vinden niks. Hier en daar ligt een EHBO-kist, en Kris is dolgelukkig dat hij wat voorraad kan opdoen. Maar dat is ook het enigste positieve van deze zoektocht. We besluiten te overnachten in een gebouw dat nog in verbazingwekkend goede staat is en ik duid wat wachters aan. 'Jullie wisselen elkaar af, ik zal waken met de eerste groep. Afgesproken?' Ze knikken en verspreiden zich, zodat er overal wel iemand is. Ikzelf ga aan één van de gebroken ramen zitten en kijk naar de verlaten straten, op zoek naar beweging en iets verontrustends. Maar ik hoop vooral dat Vince opeens opduikt. Ik heb spijt dat ik niet meteen teruggekeerd ben naar Sector A. De Transporter was er, maar ik ging gewoon mee met de mensen? Ik kon hem nog gered hebben! Maar ik was zo dom. Zo dom... Ik zal mezelf altijd de schuld geven als hij dood is.
Ik moet in slaap zijn gevallen, want met hard geschud word ik wakker gemaakt. 'Wat is...'
Ik kijk in het gezicht van een soldaat. Het geweer dat hij vast heeft rust op zijn andere arm, de arm die mij vastheeft. Hij kijkt me onderzoekend aan. Dan roept hij: 'Goedgekeurd!' Mijn oren tuiten nog na wanneer hij wegloopt naar de volgende. Ik kijk vragend om me heen, om te zien als iemand anders hier ook last van heeft. Ik zie Valentine rondlopen, samen met Paul. Ze praten met elkaar, maar het lijkt alsof het belangrijk is. Ik hoor mijn naam vallen en daarmee hebben ze meteen mijn aandacht getrokken. Ik blijf nog even zitten, afwachtend, maar besluit dan zelf naar ze toe te gaan. 'Is er iets? Ik hoorde m'n naam', ik val meteen met de deur in huis. Het tweetal kijkt elkaar aan, niet zeker als ze het me wel moeten vertellen. Valentine zucht, knikt en Paul geeft antwoord: 'De soldaten vragen wie hier de leider is. Valentine zegt dat jij dat bent, maar ik geloof niet dat jij die last op je wilt... Je weet wel, met Vince en zo...' Mijn kaak verstrakt even bij het horen van Vince' naam.
'Ik kan het best wel aan, Paul', zeg ik met gefronste wenkbrauwen. Wat doet hem denken dat ik dat niet aankan? Dat kleine probleempje met Vince? Zo opgelost. Ik slik om mijn tranen binnen te houden. Vince is helemaal geen klein probleempje. Het is het grootste probleem. Paul haalt zijn schouders op. 'Oké. Dan ben jij onze leider. Gefeliciteerd.' Dan loopt hij weg. Volgens mij wou hij zelf de leider zijn. Ik kijk naar Valentine en ze verrast me. Daar, op dat koppige gezicht van haar, kleeft een klein, onschuldig glimlachje. Maar dan draait ze zich om en is het verdwenen, nog voor ik kan antwoorden. Een belangrijk uitziende soldaat heeft het nieuws ontvangen en komt bij me staan. 'U bent kapitein Kimberley?' Ik knik, verrast dat hij m'n naam weet. 'Goed. Wilt u mij volgen?' Ik volg hem naar een ander belangrijk uitziende soldaat, die praat met een gewone soldaat. Hij salueert en verdwijnt. 'Commandant Jameson?' De brede man draait zich om. Hij heeft een stoppelbaardje en heeft een vuile bruine huid, alsof hij al dagen door het zand en de modder gelopen heeft. 'Jawel?' Zijn handen heeft hij gevouwen op zijn rug en hij torent hoog boven me uit. 'Dit is de leider van de nieuwe groep. Ze noemen haar kapitein Kimberley.' De commandant knikt en zegt dat mijn begeleider kan weggaan. 'Wij tweeën gaan even praten, kapitein.' Hij legt een hand over mijn schouder en ik kan niks anders doen dan hem volgen. 'We hebben u een tijdje in de gaten gehouden, sinds dat u hier aankwam, zal ik u maar eerlijk zeggen.' Dat verbaast me niks. Mensen tegenwoordig zijn nou eenmaal rap achterdochtig. 'En hebben besloten dat u geen schadelijke partij bent voor ons. We verzoeken u vriendelijk om met ons mee te komen naar de stad, maar pas nadat u deze vraag hebt beantwoord: hoe wist u van Belize?' Tja, hoe ga ik hem dat uitleggen? 'De buitenwereld denkt dat dit afgesloten is.' Het is een goeie vraag. Hoe wist Vince van deze plek? Wisten de anderen er eigenlijk van? 'Mijn vriend vertelde me over deze plek. We zochten een nieuw en veilig toevluchtsoord. Hij was er niet zeker van, maar hij vond het proberen waard. Dus toen zijn we naar hier gekomen met de Transporter.' Ik schuif mijn mouw wat verder over m'n arm, zodat hij m'n tatoeage niet ziet. Ook mijn handschoentjes trek ik wat meer naar omhoog. Ze zijn vuil geworden in de tunnels, nu zijn ze grijs en bruin. 'Slim van hem. Waar is hij?', wil de commandant weten. Verslagen laat ik mijn hoofd hangen en we stoppen met wandelen. 'De robots... Ze hebben hem.' Ik kijk terug op. 'Daarom moet ik terug. Om hem te gaan halen. Maar u moet de groep meenemen. Hier zijn ze veilig.' Hij is verbaasd van mijn voorstel. Even weet hij niet wat hij moet zeggen. 'Maar juffrouw, dat overleeft u niet! Laat een groep met u meegaan, ik heb...' Voor commandant Jameson kan verder gaan, onderbreek ik hem. 'Nee meneer, dat is te gevaarlijk. Ik...' Ik aarzel. 'U mag dit aan niemand zeggen. En beloof me dat u niet gaat schreeuwen?' Hij knikt een beetje verbouwereerd en ik haal langzaam mijn handschoentje van mijn robothand. Hij hapt naar adem en begint een zin: 'Jij bent een ro...' Snel leg ik een hand voor zijn mond en kijk om me heen, om te zien als iemand het gehoord heeft. Dat is niet het geval.
'Ja, inderdaad. Daarom moet ik terug. Ik hoor hier niet thuis. Daarbij...' Ik heb een volgchip. Ik durf het niet hardop uit te spreken, want dan zal de commandant me nog meer haten. Het zal bewijzen dat ik niet te vertrouwen ben. Ik verander mijn zin. 'Daarbij is Vince mijn vriend. En vrienden laat je niet in de steek.' De commandant knikt, maar ik zie nog steeds dat kleine beetje haat flikkeren in zijn ogen. 'Ik snap je situatie', zegt hij toch tot mijn grootste verrassing, 'maar ik laat je dit niet alleen doen. Ik heb meerdere menselijke robots gezien die meer om de mensen geven dan om zichzelf. Maar degene die er alleen zijn vandoor gegaan, hebben ons alleen maar in de problemen gebracht.' Ik verschiet van zijn woorden. Nog meer robots onder de mensen? Meer zoals ik?
'Meneer, ik zal u niet tegenspreken en ik zal met u meegaan', besluit ik ter plekke. Ik weet niet precies waarom, maar op dit moment lijkt dat de beste optie. 'Maar ik heb nog steeds de volgchip in mijn hoofd zitten. Ik zal ook voor problemen zorgen alleen al door met u mee te gaan.' Abrupt neemt hij me vast en draait me om. Ik denk eerst dat hij me wil uitschakelen, maar dan doet hij het Ijzeren klepje achteraan op mijn hoofd open en kijkt er aandachtig in. Je kunt niet naast de uitschakelknop kijken, dus ik ontspan een beetje, er is niks dat hij niet mag zien. Toch voelt het intiem, alsof ik mijn hele lichaam blootgeef aan een wildvreemde mens. 'Aha,' zegt hij en hij haalt iets uit mijn achterhoofd. Ik voel dat er iets ontkoppeld wordt en er verdwijnt een rood vlekje van mijn Vizier. De chip is eruit. Ik draai me terug om nadat hij mijn klepje heeft dichtgedaan en zie dat hij naar me knipoogt, als een vader naar zijn dochter, en dan smijt hij de chip op de vloer. Hij haalt een aansteker uit zijn zak en ontsteekt het kleine ding dat mij zoveel last bezorgd heeft. Het voelt verlichtend. 'Dank u', zeg ik tegen de commandant. Hij zegt dat het geen probleem is en dat hij er ook eigenbelang aan heeft. Dan schreeuwt hij door het gebouw: 'Vuur! Vuur in het gebouw! Allemaal naar buiten!'

R26Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu