20.

13.3K 560 23
                                    

Geschreven op; 10-09-2015
Willow

Mijn hoofd bonkt verschrikkelijk, de hoofdpijn die ik heb is onbeschrijfelijk. Het voelt net alsof er honderden hamers aan de binnenkant van mijn schedel trommelen, proberend zich een weg naar buiten te vinden zodra mijn hoofd ontploft. Ik weet zeker dat dat niet een al te lange tijd gaat duren, en ik hoop dat het snel over is.
Ik herinner me alles perfect. Hoe ik Ari's pistachecannolini's ging halen in Caidens werkkamer, hoe ik nadacht over de viezige geur die er hing, dat ik een schoonmaker moest laten komen om de geur weg te halen. Hoe ik opeens vast werd gehouden en het moment dat er een zakdoek met chloroform voor mijn neus werd gehouden.
Natuurlijk was het een ontvoerder die chloroform gebruikte. Hij had me ook gewoon bewusteloos kunnen slaan en me daarna mee kunnen nemen, maar nee hoor. Hij moest zo nodig weer eens cliché doen en de klassieker gebruiken. Dankzij dat smerige spul heb ik nu een trein in mijn hoofd, die op volle snelheid door mijn hersenen dreunt.
Ik kreun zachtjes van de pijn als ik mijn ogen open en ik word begroet met het felle licht van een fakkel naast mijn... cel?

Oh fijn ik ben wéér opgesloten. De angst in me borrelt omhoog, groeit uit tot een heuvel paniek. Ik merk dat ik snel ga ademen, zelfs al weet ik dat er dit keer geen Alfa Caiden is om me te helpen als ik echt geen lucht meer krijg. Die gedachte is genoeg om mijn angst ineen te bundelen tot een kleine aanwezigheid in mijn achterhoofd. In mijn menselijke staat weet ik dat ik nooit uit mezelf uit deze cellen zou kunnen komen, waar ze ook mogen zijn. Het enige wat ik kan doen is dit alles uitzitten en hopen dat Caiden me komt halen.
Correctie: Dat Caiden me kan vinden. Ik weet zeker dat als hij wist waar ik was, hij me gemakkelijk zou kunnen vinden. Hij zou me meteen komen halen. Hoewel ik eerst doodsbang voor hem was, ben ik gewend geraakt aan het idee dat hij - en ikzelf ook - een weerwolf is. Hij leek zo intimiderend toentertijd, maar nu ik hem beter ken, weet ik dat hij mij nooit met opzet kwaad zou doen. Ik zeg er expres met opzet bij, want wie weet doet hij me per ongeluk pijn, dan valt het ' hij zal me nooit pijn doen' al in het water.
Ik weet niet waarom ik hieraan denk, ik vermoed omdat denken aan Caiden me al genoeg kalmeert om niet uit elkaar te ploffen van hoofdpijn en angst voor wat er komen gaat. Wat zullen ze met me gaan doen? Kelano weet wie ik ben, wat ik voor Caiden ben, al helemaal nu ik door hem gemarkeerd ben, wat achteraf misschien niet zo'n goede beslissing is geweest.
Ik vind hem leuk, ja, ik ben blij dat hij me heeft gemarkeerd, ja. Het is alleen dat nu ze weten dat ik de Luna - zo noem je het toch? - ben, ik misschien wel harder gestraft wordt door die Kelano.

De ruimte waar ik me in bevind is koel, niet extreem koud, maar koel genoeg om te zeggen dat ik blij ben met mijn warme sweater. Mijn handen en voeten zijn wel ijskoud, en zitten onder de schrammen en kleine sneetjes. Ik begin net met het inspecteren van de wondjes als ik voetstappen hoor.
Vlug ga ik bij de tralies van mijn cel zitten om te kijken wie het is. Zodra ik zie dat het niet Kelano zelf is, ontspan ik een beetje, blij dat mijn lot nog wat wordt uitgesteld. Een pezige man met hoekige gelaatstrekken en koude ogen. Ik huiver van zijn gezicht, vies van stof en aarde, bloed en... nog iets waar ik het liever niet over wil hebben. Een tip; het is geel en ziet er ranzig uit.
De man opent de celdeur en ik kruip geschrokken van zijn actie naar achteren.
"Kom hier, Luna Willow," hij spuugt het woord Luna uit alsof het een smerig woord is. Nou, vuil pushoofd, uitgetuft koekje, mooi niet! Ik blijf lekker hier, noway dat ik naar jou toe kom.
"Nee," mompel ik daarom met een trillende maar koppige stem. Als antwoord lacht de enge man duister. "Ik zei, kom hier," zegt hij.
Ik zwijg, een stil protest en beweeg me niet.
"Dit kan op de harde of op de zachte manier, klein ding, mij maakt het niet uit."

Ik blijf zitten. Caiden is sterk, ik moet ook sterk zijn. Ik ben een Luna potverdikkeme, ik moet sterk zijn, voor de roedel. Toch? Dat moet toch? Of het moet maakt me niet uit, ik ga zijn zoals ik moet zijn, sterk en standvastig.
Misschien moet ik daar nog even mee wachten, schiet het door mijn hoofd als de man hoofdschuddend dichterbij komt met blinkende handboeien in de aanslag. Fancy. Ik vind ze meteen een stuk minder fancy als hij ze hardhandig om mijn polsen doet, achter mijn rug. Ik piep van de pijn als het tot me doordringt hoe erg het brandt. Het brandt zo erg op mijn huid, alsof er kokende olie op mijn polsen wordt gegooid, het brandt overal dwars doorheen.
De man gromt iets. "Lage pijngrens, hè dametje," kan ik verstaan. Hij bromt nog wat en sleurt me dan aan mijn arm mee naar de gang, waar ik met tranen stromend over mijn wangen achter hem aan struikel.
Hij neemt me mee naar wat luxere vertrekken, die er nog steeds vies uitzien, met verf dat afbladdert van de muren, een houten vloer die krom is getrokken en stinkt naar verrotting. Het is in elk geval al vele malen beter dan de kerkers, die nog erger waren dan Caidens kerkers, wat heel wat wil zeggen.
Het uitgetufte koekje klopt op een grote deur, waarna hij hem direct opent. Achter een simpel bureau zit de man voor wie ik nu al een aantal dagen de rillingen krijg. Ik weet niet hoe hij zo snel zo'n leger heeft opgebouwd, dat moet ik hem nageven. Zijn haar hangt sluik in vettige plukken voor zijn voorhoofd en in zijn ogen is waanzin te zien.
"Ga, Aericon, ik handel haar wel alleen af." Hij zegt het met een zachte, kalme stem, net zoals toen ik hem ontmoette. De man verlaat de kamer en Kelano staat op.
Elke stap die hij naar voren zet, zet ik naar achter, tot het moment dat ik niet verder kan en ik met mijn rug tegen de muur sta. Ik kan niet eens opzij, hij heeft me in een hoek gedreven, letterlijk.
"Het doet me vreugd dat je vanzelf al naar je plek loopt, ongeduldig zijn we, nietwaar?" Hij lacht, de gele tanden die hij nog heeft worden zichtbaar, en zijn zurige adem blaast in mijn gezicht.
Ranzig.
Met een simpele handbeweging klikt hij mijn handboeien los, om ze vervolgens een halve seconde later weer vast te klikken, maar dit keer zitten mijn handen vast boven me, tegen de muur aan. Als ik op mijn tenen ga staan en me helemaal uitstrek, raken de zilveren boeien me maar op een klein oppervlak, waardoor ik minder pijn voel. Ik weet dat ik dit niet lang vol kan houden, maar een verlichting die maar twintig seconden duurt is ook een verlichting.
Met zijn smerige vingers met bloedende nagels trekken mijn sweater omhoog, zodat mijn onderbuik zichtbaar wordt. Viespeuk. Hij aait over mijn zachte vlees, laat een bloedspoor op mijn lichaam achter. Dan pakt hij vanuit zijn riem een kleine zilveren dolk, waardoor de adem in mijn keel blijft hangen. Mijn ogen verwijden als ik zijn woorden hoor, en die kwaadaardige glimlach zie. Waarom lijkt Kelano zoveel op hem?

"Ik wil je horen schreeuwen, gillen en smeken voor genade, mooi meisje. Een beetje beschadigd ben je nog steeds mooi, en ik zal genieten van je pijn."


MatedWhere stories live. Discover now