23.

11.6K 578 26
                                    

Geschreven op; 17-08-2015
Willow
Als ik wakker wordt uit mijn bewusteloosheid, merk ik dat ik veel minder pijn heb in mijn polsen dan eerst, maar meer in mijn schouders en armen, buik en hoofd. De pijn in mijn schouders voelt aan als een stevige spierpijn, maar niet als iets wat ik niet aankan. De huid op mijn buik trekt en brandt, alsof er zilver op ligt.
Mijn hoofd doet pijn aan de binnenkant, alsof iemand dacht dat het een goed onderdeel van een drumtoestel was. De huid op mijn armen prikt, trekt en brandt, net als mijn buik. In het geheel is er maar een zin die zou voldoen aan alle genoemde symptomen.
Ik voel me ziek, zwak en misselijk.
Pas als ik in mijn hoofd elke soort pijn in mijn lichaam heb geanalyseerd en tot de conclusie ben gekomen dat ik gewoon nog steeds erg gewond ben van wat Kelano me heeft aangedaan, merk ik op dat ik niet meer in een vreemde houding sta.
Correctie: hang.
Ik lig in een bed, zachter dan Caiden's bed. De dekens zijn licht en luchtig en voelen heerlijk warm aan. Als ik die pijn niet had moeten doorstaan en ik niet bang geweest zou zijn zou ik denken dat ik in de hemel was.
Echter ben ik daar niet. Waar ben ik dan?
Misschien lig ik wel in het ziekenhuis. Misschien is Caiden me komen redden van Kelano en heeft hij me hierheen gebracht om te herstellen. De vraag is dan aleen, waar is Caiden? Ik voel me zo zwak en ziek, maar het is iets anders dan de griep. Zou het van het zilver komen?
Ik denk dat dat er wel mee te maken heeft, maar mijn hart vertelt me dat het door Caiden komt. Ik mis hem zo erg... Ik wil zijn lichaamswarmte om me heen voelen, want ik heb het koud en ben lichtelijk gevoelloos.
Ik denk dat ik mezelf onbewust toch overtuigd heb dat ik in het ziekenhuis lig, want als ik mijn ogen open, ben ik verrast. Of het aangenaam of onaangenaam is weet ik niet, want ik ben overduidelijk niet thuis bij Caiden, maar ook niet in de werkkamer van Kelano.
Waar ben ik dan?
Ik kijk de kamer rond. Hoewel het bed overheerlijk ligt, is de rest van de kamer slecht onderhouden. De vloer is smerig, vol stof en gore vettige plekken. Het raam in de wand is zo vies dat ik er niet doorheen kan kijken en de verf bladdert van het plafond en de muren af. Naast het mooie, witte bed staat een enkele stoel, met daarop een briefje en een bel.
Met mijn kiezen op elkaar pak ik het briefje en de bel voorzichtig vast, waarna ik langzaam het hanenpotige handschrift lees.
'Als je wakker bent, rinkel met deze bel. Het spijt me zeer, Rebeckah, dat ik je vergeten ben. - K'
K staat overduidelijk voor Kelano en ik wil hem niet spreken. Denk ik.
Hij noemt me Rebeckah, naar zijn dochter. Ik zal toch niet...?
Nee.
Of wel?
Die enkele naam roept zoveel vragen bij me op, dat ik de antwoorden gewoon moet weten. Wie weet zal ik eindelijk weten waarom hij me zo slecht behandelde. Was het omdat ik niet zijn eigen dochter was, maar omdat ze gedwongen werden voor me te zorgen? Ik moet het weten.
Ik rinkel voorzichtig met de bel.
Een zacht tinkelend geluid verspreidt zich door de kamer, maar ik besef me al na enkele seconden dat het zelfs voor iemand met het gehoor van een wolf niet te verstaan is.
Dat is dan ook de reden dat ik harder met de bek zwaai, waardoor het zachte, tinkelende geluid overgaat in een schelle belklank waar ik hoofdpijn van krijg.
Kreunend zak ik terug in de kussens van het bed. Waar is Caiden? Ik voel me niet goed, hij weet vast hoe hij me beter kan maken. Het scheelt al dat zijn markteken er voor zorgt dat ik me niet zo alleen voel, als ik het zachtjes aanraak moet ik zelfs even glimlachen. Was hij maar hier.
Dan gaat de deur open, en het laat een ietwat opgeknapte Kelano zien. Zijn haar is gewassen en geknipt, waardoor hij er direct netter uitziet. Het kan ook liggen aan het feit dat zijn gezicht niet meer zo smerig is en zijn kleren schoon en heel zijn. Het zijn niet meer de gescheurde vodden van eerst. Zijn blik verbaast me echter het meest. Ik zie ogen staan vol spijt en medeleven, een houding onderdanig en nerveus.
Wantrouwend kijk ik hem aan als hij dichterbij komt en op de gammele stoel naast mijn bed gaat zitten. "Rebeckah," fluistert hij zacht, haast bang. "Vergeef me, Rebeckah, vergeef mij, vergeef Catherine." Er staan tranen in die ogen, ogen die dezelfde kleur hebben als die van mij.
"Willow," zeg ik mompelend. "Mijn naam is Willow, niet Rebeckah."
"Je lijkt zoveel op haar, Rebeckah," gaat Kelano verder, mijn correctie volledig negerend. "Je lijkt zoveel op mijn mate, maar..." hij valt stil en kijkt me recht aan. "Je hebt mijn ogen."
Ik kijk geschokt voor me uit. Dus toch. Is hij mijn vader? Mijn váder? Maar wie is hij dan? Wie is de man die me heeft mishandeld, al die jaren lang?
"Ja," bevestigt hij mijn gedachten. "Je bent mijn dochter, Rebeckah. Officieel heet je Rebeckah Willow Adelinde Gujez, maar tijdens een wandeling met je moeder, mijn Catherine, zijn jullie aangevallen door de familie Cervantes. Ze hebben Catherine vermoord, en jou in huis genomen omdat ze behoefte hadden aan een slaafje."
Maar.... Hoe dan? Hoe weet hij dat. Hij kan dat niet weten. Hij liegt.
Hij ziet mijn vragende blik en antwoordt meteen. "Ik heb ze opgespoord, en ze hebben het bevestigd. Ze liggen nu samen drie meter down there."
Nu ben ik driedubbel geschokt. Ik heb een vader, een dode moeder, dode pleegouders die mijn moeder vermoord hebben en zelf zijn vermoord door mijn vader. Het lijkt wel een moordverhaal, en ik zit er middenin.
We zitten enkele minuten in stilte naast elkaar, we doen niets anders dan de waarheid laten zakken. Ik moet dit een plek geven voordat ik het zal kunnen accepteren. Ik wil dit net tegen hem zeggen als hij de stilte verbreekt.
"Rebeckah, hij is hier. Hou van hem, zoals ik van mijn Catherine hield." Uit zijn zak haalt hij een scherp, zilveren mes met een lengte van ongeveer vijftien centimeter. "Ik hoop dat jij het me ooit zal kunnen vergeven, Rebeckah, dat mijn Catherine het me ooit zal kunnen vergeven. Ik hoop dat jullie me vergeven dat ik er niet voor je was. Het enige wat ik weet is dat..." Zijn stem hapert, maar hij gaat verder, terwijl de eerste tranen over zijn wangen stromen. "Ik weet dat ik het mezelf nooit zal kunnen vergeven. Ik zal nooit vergeven en vergeten, dat ik mijn bloedeigen dochter heb verwond en mishandeld."
Hij richt zichzelf op en kijkt me voor de laatste keer aan. "Vaarwel, dochter," fluistert hij, zijn stem gebroken.
Hij heft zijn hand met daarin het mes op, en stoot het met een luide kreet diep zijn borst in, dwars door zijn hart. Hij glimlacht als hij naar de grond zakt, eerst op zijn knieën, daarna valt hij op zijn zij. Zijn ogen zijn gesloten, en een zweem van zijn glimlach is nog steeds op zijn gezicht te zien.
Ik glij uit bed en ga naast de gestorven man zitten, mijn vader.
Alles doet pijn, maar ik kan alleen maar kijken naar zijn lichaam, de tranen rollen over mijn wangen en spatten op de grond.
Ik blijf zo zitten, en zit zelfs nog steeds zo als de deur open wordt gerukt en een woedende Caiden binnenkomt.
Direct nadat hij me ziet pakt hij me vast en tilt hij me op. Ik kan me niet bewegen en blijf als een pop voor me uit staren, terwijl hij me meeneemt, naar buiten, terug naar het roedelhuis in het territorium.

MatedWhere stories live. Discover now